17.8.06

Proloog


Tussen de eerste Amerikaanse soldaten die Munstergeleen binnenreden was er een die haar opviel.
Hij lachte en hij stak zijn handen op, maar hij deelde niets uit en bleef op zijn jeep zitten. Het was een jongen van haar leeftijd, met een mager gezicht, maar een brede borst. Zijn haren krulden een beetje. Ze versteende en keek hem met open mond aan, en hij vond het gek dat er een iemand was die niet sprong en schreeuwde. Ze keken elkaar een eeuwigheid recht in de ogen. Toen zijn auto doorgereden was sprong ze weer enthousiast met iedereen mee, maar ze bleef aan die jongen denken.
Een paar avonden later, op het eerste bal, toen ze net als iedereen op zoek was naar snoep, rookwaar en mannen, werd ze plotseling op haar schouder getikt. Ze draaide zich om en toen begon het haar te duizelen. Ze keek in de blauwe ogen van die stille soldaat. Hi, zei hij. My name is Sergeant Sylvester Evoniak. Ze pakte zijn uitgestoken hand aan en hield die veel te lang vast. "Would you like to show me around?" Ze begreep niet wat hij wilde, maar hij trok haar zachtjes mee. "I want to see your village".

Ze wandelden door de straten van haar dorp en langzaam begon ze hem beter te verstaan. Ze deelden een sigaret en liepen steeds verder het dorp uit. Op een kruispunt, bij een veldkapelletje, gingen ze in het gras zitten. "You remind me of Maria, a girl back home", zei hij. "Your girlfriend?" vroeg ze. "No, my sister. This is her chappel", zei hij en wees op het gipsen beeld van de Heilige Maagd.

Zij was degene die zich op hem wierp. Niet andersom. Zij was het ook die zijn broek open knoopte. Maar de rest deed hij.

Hij streelde haar wang, haar rug, haar billen, hij kuste haar nek, haar mond, haar borsten en toen stootte hij zijn harde geslacht tussen haar dijen. Ze kon even geen adem halen en haar lichaam bevroor. Maar toen ze met een luide zucht weer lucht kreeg bewoog ze haar onderlichaam in alle richtingen. Ze wist niet waar ze naar toe moest. Ze richtte haar ogen op het stenen kapelletje terwijl hij in haar op en neer stootte, in een razend tempo en met grote kracht. Toen had ze de juiste weg gevonden. “Maria, nee!” riep ze en rolde onder hem vandaan. Ze zag zijn grote ogen toen de witte druppels in het gras belandden. Ze keek hem angstig aan. Hij rolde op zijn rug, zijn linkerarm over zijn voorhoofd, zijn rechter slap langs zijn lichaam. Tussen hen in lag zijn zaad.

“I’m sorry”, zei hij zacht alsof hij in zichzelf sprak. “No, no. I’m sorry” antwoordde ze.

Knokke 1


Het groene neonbord boven de entree verlicht de hotelkamer net voldoende.
Roos is het bed uitgeschoven en kijkt vanaf de stoel schattend van haar slapende man naar haar schoot. Een afstand van twee meter heeft zijn zaad afgelegd. “Je bent van mij” spreekt ze in zichzelf, zonder zich af te vragen of ze het tegen haar man heeft of tegen zijn zaad, dat inmiddels bijna voelbaar een vrucht heeft gevormd in haar buik. Een vleugje zeewind dringt binnen door het open raam en strijkt langs haar gloeiende wangen.

M’n kind, laat ik eerlijk tegen je zijn: Dit is je vader, maar het had voor hetzelfde geld iemand anders kunnen zijn. Niet verder vertellen, maar het is goed dat dat niet het geval is. Voor jou, want je zult zien dat het fijn is om het kind van deze man te zijn, en voor mezelf.

Voorzichtig om de vrucht niet te verstoren beweegt ze haar hand naar het radiotoestel dat op de tafel staat. Ze zoekt een zender met zachte muziek. De ruis maakt plaats voor een Belgische station. Ze legt haar hand terug in haar schoot.

Een bekend geluid dat uit de radio komt overvalt haar. Het is de stem van Harry Bordon die een liedje zingt over Limburg. Is het hem toch gelukt! Ze luistert even naar de woorden, en naar de stem. De stem die nu, begeleid door een accordeon, ergens in een Belgische zaal zingt over het gras langs de Maas.

Ze probeert zo te draaien dat ze haar buik kan zien in de spiegel boven de kaptafel en dat haar buik haar gezicht kan zien. Dit ben ik. Dit is Roos. Dochter van een graanhandelaar, pas getrouwd en in verwachting van haar eerste kind. Ik heb verdriet gehad en pijn, ik heb lol gehad en spannende dingen gedaan, ik heb veel geleerd en ik heb lief gehad. En nu ben ik volwassen. Nu ga ik verstandige dingen doen. Want daar is het nog niet echt van gekomen.
Ze bekijkt haar compacte meisjeslichaam. Haar bultige hockeyenkels, haar stevige kuiten en haar soepele dijen. Haar heupen, in rustige afwachting, en haar allerliefste buikje. Haar bescheiden borsten, haar vlezige bovenarmen en haar rechte schouders. Haar dikke bos zwart haar, die haar een zuidelijk uiterlijk geeft, en haar ronde neus waar ze nooit aan zal wennen. Haar gebit drijft in een glaasje water naast het bed, dus ze vermijdt haar lege mond. Elk onderdeel waar haar oog op valt had beter gekund, wat haar betreft.
Wat heb ik eigenlijk voor ogen? Zijn ze omfloerst? Iemand heeft wel eens gezegd dat ze ondeugend zijn, maar is dat nog steeds zo? Is dat rust die ik zie, of berusting? Moeilijk te zeggen, vindt ze. Net zoals je niet precies kunt zeggen wat hun kleur is. De ene keer zijn ze mosgroen, dan weer bruin als chocolademelk. De kleur van een moeras. Wat vindt haar man eigenlijk van haar ogen? Even wil ze hem wekken om het te vragen, maar ze bedenkt zich. Hij zou niet begrijpen dat ze hem daarvoor stoort. Hij heeft trouwens wel eens gezegd dat ie ze heel erg mooi vond, en dat zal ie ongetwijfeld weer zeggen als ze het hem vraagt. Laat hem maar slapen.

Hij heeft me bevredigd. Misschien niet in technische zin, misschien niet acuut, maar wel in mijn hoofd, wel uiteindelijk. En daar gaat het toch om?

Eigenlijk heb je al een veel langere reis afgelegd, kind van me, dan deze paar stappen. Eigenlijk had je negen jaar geleden al geboren moeten worden. Toen ik nog mijn eigen tanden had, en mijn eigen levenslust. En mijn eigen thuis.
Zouden andere vrouwen ook tegen hun minuten oude vrucht praten? Waarschijnlijk niet, omdat die niet zoals ik zeker weten dat er zojuist een leven is ontstaan.


Er kan nu niks meer misgaan, daar is ze van overtuigd. Jarenlange ervaring met periodieke onthouding werpen nu hun vruchten af, want als je expert bent in onthouding, dan weet je ook het een en ander af van niet-onthouding, of hoe je het noemt wat ze zojuist gedaan hebben.
Ja, hoe noem je het eigenlijk? Ze kent de termen: coïtus, ejaculatie, maar dat was niet waar ze naar zoekt. Een bevrijding vindt ze het. Een bevrijding van haar familie, nu zij niet langer de enige ongetrouwde is, een bevrijding van de blikken van de mensen die haar aankeken als ze alleen was, maar ook als ze met een man was.

En ze denkt aan de officiële bevrijding, negen jaar geleden, die haar op het idee gebracht heeft van de bevrijding van vannacht.

Munstergeleen


M’n kind, ik zal het je allemaal nog wel eens vertellen, als je oren het doen, maar ik hoop nu alvast dat je nooit een oorlog mee zult maken. Want een bevrijding is leuk, maar niet bevrijd hoeven te worden is veel leuker.

Ik heb het grootste deel van de oorlog thuis doorgebracht. In ons ruime huis in Munstergeleen. Ik samen met mijn moeder en mijn vader. Sommige kinderen, je ooms en tantes, waren al het huis uit. Ik speelde met de konijntjes, ik verzorgde de kippen en ik maakte lange wandelingen met onze honden. Soms riep ik ze bij me om ze te vertellen hoe goed ze het hadden. En ‘s avonds damde ik met Pa, of als iedereen thuis was praatten we urenlang over de oorlog, en soms vertelde Ma oude verhalen over de bokkenrijders en de alvermannetjes. De tijd stond stil tijdens de oorlog. Je wachtte tot de oorlog afgelopen was en je verder kon gaan waar je gebleven was.

Ik was vijftien toen de oorlog begon. Ik zat toen op een kostschool van de zusters Ursulinen, de nonnen, in Weert. Nonnen dat zijn vrouwen die geen man mogen hebben en dat afreageren op iedereen die ze tegen komen. Het zijn jaloerse krengen die altijd denken dat jij doet wat zij eigenlijk zouden willen doen. Dus je mocht je niet uitkleden als je je ging wassen, je mocht geen vriendinnen hebben. Je mocht gewoon geen lol hebben. Niets. Maar ik, en Annie die bij mij in de klas zat, wilden wel lol hebben. Dus ze zaten ons constant op onze nek. Nooit hadden we rust. Eén keer ben ik weggelopen. Ik wilde terug naar huis.

Een van die nonnen riep me regelmatig bij zich in haar kamertje omdat ze eens ernstig met me moest praten. Tijdens het gesprek legde ze dan haar hand onder de tafel op m’n knie. Maar diezelfde non was zo hypocriet dat ze elke avond langs de bedden van de meisjes ging om te kijken of iedereen wel haar handen boven de dekens had. Als een van de meisjes haar handen onder de dekens had gestopt, dan kreeg ze ervan langs. Pas vele jaren later begreep ik waar die nonnen zo bang voor waren. Ik kan er nog kwaad om worden.


Ze dacht terug aan de wandelingen die ze moesten maken. Uren lieten de nonnen hun door het bos lopen, in weer en in wind, de sadistische krengen. En ook als het bloedheet was dan moest je je dikke zwarte kousen aanhouden. Er waren meisjes die expres de hak uit hun sokken kapot knipten, zodat ze tenminste blote benen hadden. Dat werkte nooit lang, want de nonnen vroegen dezelfde dag aan je ouders of ze extra geld konden sturen, om nieuwe kousen te kopen.

Klokgeluiden kondigen het nieuws van vijf uur aan. Ze wil niet horen wat er gebeurd is die nacht. Dat weet ze al.

Toen de oorlogsdreiging serieus werd, wilden mijn ouders niet dat ik nog langer op kostschool bleef. Ik wist niet hoe gauw ik weer thuis moest komen. Ik had ze zo gemist. Pa en Ma, en Mies en Theo, en het huis, met de kippen en de schapen. Nu kon ik mijn kousen uittrekken wanneer ik maar wilde.
Wat voor vreselijke dingen er ook gebeurden in de oorlog, soms was het ook spannend. Dan kwamen er mensen bij ons langs die op de vlucht waren voor de Duitsers en dan verstopten wij die. Of er stortte bij ons in de buurt een vliegtuig neer, en dan zag je de piloot er met zijn parachute uitspringen.
Maar het allerfijnste was de bevrijding. We wisten dat ze eraan zaten te komen, onze bevrijders, dus we waren al dagenlang opgewonden. Zouden het Engelsen zijn? Of Canadezen? We hoopten allemaal op Amerikanen, want dat waren de sterksten en de knapsten, dacht iedereen. En toen ze dan eindelijk onze straat inliepen was het het grootste feest dat ik ooit heb meegemaakt. Dol van blijdschap waren we. Het was carnaval en oudjaar en St.Rosaprocessie tegelijk. We werden helemaal gek van opwinding en blijdschap toen die prachtige jeeps en de tanks en de vrachtauto’s de hoek om kwamen, met allemaal blakende, lachende soldaten erop. We sprongen en schreeuwden en dansten en lachten tot we het bijna in onze broek deden. We probeerden allemaal de aandacht van een zo’n soldaat te trekken en als er dan een naar je keek en lachte dan kreeg je onmiddellijk een knalrood hoofd.
We vroegen ze ook om van alles. We wezen dan op onze mond en riepen “Cigarette? Chocolat?”. Soms gaven ze je dan kauwgom of chocolade of een Camel-sigaret.


Ze voelt de smaak nog op haar lippen. De smaak van Amerikaanse chocola en de smaak van bevrijding. Zo sterk voelt ze hem dat ze met haar vingers langs haar lippen gaat om te kijken hoe het er nu eigenlijk uit ziet, bevrijding. Wat ze ziet is haar trouwring, nog geen vierentwintig uur geleden om haar vinger geschoven en nog wat onwennig. Ze lacht om zichzelf. Nee, daar trap ik niet in. Ik weet heus wel het verschil tussen een trouwring en bevrijding.

Ik heb ze allemaal langs zien komen, in die dagen. Amerikanen, Canadezen, Engelsen, Australiërs, volgens mij ook Schotten. Velen van hen werden bij ons in de buurt ingekwartierd om de omgeving uit te kammen op zoek naar Duitsers, of Duitse spullen. De Amerikanen waren het aardigst, en de Britten waren de vervelendsten. Die bleven hooghartig op hun voertuigen zitten en wilden niet met je praten. Er zijn een paar weken wat van die arrogante kwasten bij ons huis ingekwartierd geweest. De meeste tijd waren ze dronken, en dan keken ze niet op een omgevallen stoel of een bekraste tafel meer of minder. De Amerikanen praatten wel. Die sprongen van hun jeep en namen je in hun sterke armen voor een dansje. Ze hadden ook altijd muziek. Amerikaanse jazzmuziek. Ik geloof dat ik wel vijftig keer met een Amerikaanse soldaat gezwierd heb op de muziek van In The Mood. Want totdat Roermond bevrijd was bleven ze in Sittard en regelmatig werd er voor hen een bal georganiseerd. Ik geloof dat ik ze allemaal bezocht heb.

Sommige ordinaire Munstergeleense meisjes, uit Overstraat, klommen helemaal in zo’n soldaat en bedolven hem onder kussen. En dat in het openbaar.

Waarom had zij zich toen niet laten bevrijden, door zo’n spannende Amerikaanse soldaat? Ze had met ze gepraat, gelachen, Amerikaanse sigaretten gerookt, ze had geflirt, gedanst, gezongen, maar ze had zich op het laatste moment niet laten bevrijden. Uiteindelijk niet. Al voelde het toen wel zo. Misschien kun je je niet in een keer bevrijden. Misschien hadden ze alleen het zaad geplant van haar bevrijding. Nou ja, natuurlijk niet allemaal, grapte ze tegen zichzelf. Maar je begrijpt wat ik bedoel.

M’n kind, laat ik eerlijk tegen je zijn: dit is je vader, maar het had voor hetzelfde geld een soldaat kunnen zijn. Niet verder vertellen, maar soms had ik dat liever gehad. Niet voor jou, want je zult zien dat het heerlijk is om het kind van deze man te zijn, en soldaten leven vaak niet lang, maar voor mezelf. Ik kan het je nou wel vertellen.

Ze kruipt weer wat omhoog in haar stoel. Op de radio klapt het publiek beleefd voor de artiest.

Sittard


Zal ik je alvast vertellen over een droom die ik jaren geleden heb gehad? Ik droomde dat ik oud was, met grijze haren, en dat ik in een schommelstoel zat. Jouw dochtertje, mijn kleinkind, stond naast me en vroeg wat ik in mijn hand had. Het was De Kollenberg, het clubblad van de hockeyvereniging dat ik nog elke week kreeg toegestuurd. Toen ik het krantje doorbladerde gingen mijn gedachten terug naar die geweldige tijd. In mijn droom zou ik zo graag nog een keer jong zijn en mijn plaats nog een keer verdedigen, de wind nog een keer door me heen voelen gaan. En daarna stopte ik zoals elke week een kwartje in een busje, voor de hockeycontributie van jouw dochter. Ik werd wakker toen de trein stopte in de plaats waar we die zondag moesten spelen. In mijn hand hield ik een hockeystick en om me heen waren allemaal jonge mensen.
Ik heb jarenlang in Dames 1 van De Kollenberg gespeeld. Ik was linksback. Mies zat ook in Dames 1. Zij was aanvalster. We gingen altijd samen van Munstergeleen naar Sittard, voor de training en voor de wedstrijden. Ook nadat ze Lex had leren kennen. Hockey is zalig. We gingen met de trein naar wedstrijden in Vaals, Treebeek, Heerlen, Venray en we gingen naar toernooien. Dat waren zalige uitstapjes door het onvergelijkbare Limburgse land. Nu eens reed onze trein onder groene bomen door waarvan de takken langs het raam schraapten, dan weer hadden we een prachtig uitzicht over de heuvels en de dalen, met hier en daar een dorpje met witte huizen en daar tussenin uitgeholde zandweggetjes en zo nu en dan een frisse beek. We zagen in de verte de Lange Jan, de schoorsteen van de Oranje Nassaumijn, en de schachten van de Maurits.
Toen ik nog thuis woonde was hockey het enige waar ik naar uit keek. Later, toen Mies en Lex getrouwd waren, en ik bij hen woonde, werd dat allemaal een stuk spannender, maar hockey stond daarbij steeds centraal.


Ze voelde weer wat van die kracht die ze had als ze in het veld stond. Die jeugdige, onverstoorbare energie, waar ze later zo vaak naar had terugverlangd. Met z’n allen knokken, in weer en wind. De draden van het hek, die floten als je eroverheen stapte. De pijn zelfs die je voelde als er weer een bal op je enkel knalde. Want het is een lekkere pijn, die van een hockeybal.
Ze dacht terug aan die wedstrijd voor het kampioenschap van de 2de klasse.

We moesten winnen van Grasshoppers om Tegelen van de eerste plaats te stoten, en hadden dan ook meer publiek dan anders. Jef was er en alle andere jongens van Heren 1, de mensen van het bestuur waren er, heel Overhoven was uitgelopen voor deze wedstrijd.
Omdat ik de schoenenbonnen had geloot die op de club terecht waren gekomen, betrad ik met nagelnieuwe hockeyschoenen het veld. Of het door die schoen kwam of door de aanmoedigingen van Jef weet ik niet, maar ik speelde mijn beste wedstrijd ooit. Ik was onpasseerbaar. We wonnen met drie nul, en de eerste die na het laatste fluitsignaal naar me toe sprintte was Jef. Hij sprong op me af, drukte me tegen zich aan en toen kuste hij me op mijn mond. Dat was mijn kampioenschapschaal, mijn trofee. Die kus zou in mijn prijzenkast komen, dat was zeker.
Jef was al lang mijn favoriete speler van Heren 1. Hij was de reden dat ik soms langer in het clubhuis bleef dan ik me had voorgenomen. We werkten dan aan het clubblad. Een paar weken geleden was het me eindelijk gelukt om zijn aandacht te trekken. De dames en de heren hadden allebei een toernooi in Vaals, op de sportvelden van een internaat daar. Eerst gingen we iedereen oppikken, iedereen tenminste die op tijd wakker had kunnen worden, en daarna, liedjes zingend en de conducteur tot wanhoop drijvend, naar Vaals.
Het Sacre Coeur was een imponerende school, met twee prachtige grasvelden. Ze hadden een grote tent opgezet waar de kostschoolmeisjes in hun uniformen koffie, thee en limonade schonken. Ik stond langs de lijn als Jef speelde en hij stond langs de lijn bij de wedstrijden van mij. Daar tussenin liepen we hand in hand over het terrein en gingen soms onder een struik zitten om een sigaret te roken. Het was een oppervlakkige verliefdheid maar ik genoot ervan. Jef kon me aan het lachen maken als geen ander, en het lukte mij een of twee keer om hem te laten blozen. Toen hij me die nacht afzette bij mijn huis kuste ik hem inniger dan ik ooit iemand gekust had.


Haar verkering met Jef duurde nog geen drie maanden. Toen moest Jef naar een sanatorium in Zwitserland, vanwege zijn astma. Ze schreven elkaar brieven, maar dat was meer omdat ze kopij voor het clubblad nodig had, dan iets anders. Ondertussen kreeg ze kennis aan Albert. Met hem ging ze tijdens de ongelofelijk hete zomer van 1947, de heetste zomer aller tijden volgens de deskundigen, zeilen in Noord-Holland. Albert had haar uitgenodigd om met hem en nog een stel jongens en meisjes naar het Alkmaardermeer te gaan. Hij kon daar een boot krijgen en wat was er nou heerlijker dan om de hitte te bestrijden op een boot op het water, met voldoende drinken aan boord. Hij zou haar persoonlijk leren zeilen.
Albert kwam haar ophalen in een Mercedes met een open dak. Terwijl ze instapte genoot ze van de zorgelijke blikken van haar ouders. Albert deed zijn uiterste best om zo nonchalant mogelijk naar het westen te rijden. Zijn rechterhand stuurde en met zijn linkerhand sloeg hij swingritmes op het dak. Zo nu en dan controleerde hij even het effect en keek dan weer voor zich uit.
Ik zat naast hem en maakte me voorstellingen van rietkragen, uitgestrekte plassen en westers mensen.
We arriveerden bij een groot houten huis vlak aan het water. Albert werd hartelijk verwelkomd door vijf of zes jongens en meisjes van onze leeftijd. Ook ik werd begroet, maar ik merkte wel dat ik niet echt ter zake deed. Het kon me weinig schelen want ik was er niet voor hun. Die dag kwam het er niet van, maar de volgende morgen gingen we met de boot het meer op. Albert verdeelde zijn aandacht tussen mijn zeilonderricht en zijn vrienden en dat voldeed uitstekend. Ik genoot van de zon en het water, ik genoot van de inspanningen op de boot en de verkoeling in het water.
‘s Avonds werd er een kampvuur gemaakt op het strandje voor het huis en was er een heerlijke picknick. Er werden verhalen verteld en liedjes gezongen. Ik deed mee, zo enthousiast als ik kon, tot Albert me zijn hand reikte en me wegleidde van het kampvuur. Terwijl we langs de rand van het water liepen vertelde hij dat hij hier het vorig jaar Rikki Visser had ontmoet. “Rikki was rechercheur in Alkmaar en ze bracht hier haar vakantie door. Op een avond komt zij oog in oog te staan met de Waterdemon. De zus van Rikki wordt door de waterdemon ontvoerd. Samen met hoofdinspecteur Barendse probeert Rikki haar zus terug te vinden en de Waterdemon te pakken. Wat is die waterdemon precies? Waarom zit de waterdemon in het Alkmaardermeer? Op die vragen had Rikki het antwoord gevonden.”
Meteen na “antwoord” draaide hij zich om en liep terug. Ik voelde me hier toch al niet zo thuis, maar toen dacht ik dat ik op een soort vreemde kermis was beland. Ik had geen andere keuze dan achter hem aan te lopen. Hij nam zijn plaats aan het kampvuur weer in en ik volgde zijn voorbeeld. Zo wachtte ik tot er een einde aan de avond kwam.
Ik hoorde hier niet bij. Ik kende zijn vrienden niet en het leken me stuk voor stuk griezels, ik snapte niet wat Albert met me wilde en ik begreep niks van Rikki Visser en haar waterdemon. Ik stortte me op het zeilen, in afwachting van de terugreis en ik werd er zelfs goed in. Toen we na vijf dagen teruggingen was ik zo’n beetje de kapitein van onze boot.

Alberts swingritmes deden me niks meer, op de terugweg. De woorden die hij gesproken had bleven door mijn hoofd spoken. Ze hadden geklonken als de achterflap van een boek. Wilde hij me imponeren? Beschuldigde hij me ervan een waterdemon te zijn? Insinueerde hij dat zijn vakantiegenoot van het vorig jaar veel interessanter was dan ik? Is hij wel goed wijs?


Het hield haar een paar dagen bezig, maar toen besloot ze Albert te zien als een ervaring die ze rijker was, maar dat ze nu een illusie armer was.

De radio staat zo zacht dat ze er bovenuit de geluiden van het hotel hoort. In de kamer naast die van hun draait iemand zich om in bed.

Ik geloof niet dat ik ooit een hockeytraining of -wedstrijd heb gemist. Ik heb zelfs een keer ergens ontslag genomen om te kunnen hockeyen. Dat was toen ik in een winkel werkte, een van mijn eerste baantjes. Bij Witteveen, een damesmodezaak in Heerlen. Ik ben gewoon de zaak uitgelopen. Het kon me niets schelen.
Via de hoeckyclub heb ik ook Harry ontmoet.

M’n kind, laat ik eerlijk tegen je zijn: Dit is je vader, maar als het leven niet zo wreed was had het net zo goed een zanger kunnen zijn. Niet verder vertellen, maar soms had ik dat liever gehad. Niet voor jou, want je zult zien dat het heerlijk is om het kind van deze man te zijn -dan weet je tenminste zeker dat je je zakgeld krijgt- maar voor mezelf.
Harry, Harry Bordon heet hij, was een fantastische man. Toen ik hem zag, op het hockeybal van Treebeek, drie jaar geleden, waar hij optrad met het Zuid-Nederlands Ontspanning Gezelschap, begon ik al bij voorbaat te giechelen. Zijn kogelronde gezichtje, met donkere wenkbrauwen en bleke wangen. De soepel bewegingen als van de middelste vis in een school, ze hypnotiseerden me. “Wat is er met jou aan de hand?” vroeg Mies. Ik wist dat ik hem moest aanspreken, of in ieder geval dat ik ervoor moest zorgen dat hij me aansprak, en daar werd ik opgewonden en zenuwachtig van.


Toen de revue van het gezelschap afgelopen was en het bal begon, is ze op Harry afgestapt. Ze zei hem dat ze zijn sketches leuk vond. Hij vertelde dat hij ook een eigen revuegezelschap had, en van plan was beroemd te worden. Hij stelde haar voor aan zijn kameraden. Aan Emile, de leider van het gezelschap, aan Ger, zijn vriend, en aan Eddie Dama, een danser. Er was ook een zangeres bij uit Amsterdam, Conny Renoir. Nadat Harry voor iedereen een drankje had besteld vertelde hij dat hij in Stein woonde. Overdag werkte hij op het Stikstof Bindings Bedrijf, als portier, maar ‘s avonds trad hij op of schreef liedjes, in het Limburgs. Toen hij hoorde dat zij op de Pieterstraat woonde, in Munstergeleen, vertelde hij dat hij laatst nog bij de kapel van Pater Carolus Houben was geweest en daar een carnavalsliedje over had geschreven dat Marieke heette. Hij zou het wel een keer voor haar zingen.
Ze vertelde hem dat ze in Sittard werkte, op de School Voor Maatschappelijk Werk. Ze dansten samen, en toen Mies haar kwam halen om naar huis te gaan kuste hij haar hand ter afscheid. De volgende middag stond hij haar op te wachten bij de School.
Daarna kwam hij haar elke avond ophalen. Soms was hij vrolijk en uitgelaten, andere momenten was hij triest en kwetsbaar. Dan vertelde hij over zijn strenge stiefmoeder en dat zijn vader absoluut niet wilde dat hij artiest werd. Zijn vader, die in Venlo woonde, had hem naar bakker Horstermans in Geleen gestuurd, om het vak te leren, en daar had hij de hele oorlog gewerkt, tot drie jaar geleden, toen had hij ontslag genomen.
Hij vertelde ook vaak hoe het zou zijn als hij beroemd was. Hij zou daarvoor naar Amsterdam moeten, want daar gebeurde het allemaal. Ook Teun Hermans was naar Amsterdam getrokken en die doet het al heel goed. De vader van Eddie Dama kon volgens Harry een auditie voor hem regelen. Binnenkort zou hij samen met Ger naar Amsterdam gaan. Misschien kon hij er wel optreden.

Hij haalde een krantenknipsel uit zijn portefeuille en liet het me zien. Het was een stukje over een voorstelling van de revue Blijf Optimist door het Ontspanning Gezelschap Geleen. Dat is mijn eigen revue, zei hij trots. Ik doe het samen met de Dizy Band, van Lambert en Harry Dizy en Zef Coumans, bij wie ik in de kost ben. We traden toen op in Doenrade.
Ik zei hem dat ik nooit naar Amsterdam zou kunnen verhuizen. Daarvoor had ik te veel last van heimwee. Ik vertelde over de kostschool, en over mijn familie. Dat het altijd zo gezellig was bij ons, als iedereen thuis was, en dat het de laatste tijd wat saaier was, nu de meeste kinderen getrouwd waren. Ik vertelde hem dat ik ook een gezin wilde, net zoals dat van mijn ouders, met een grote tuin, en dieren en veel kinderen. Hij luisterde vertederd naar me.

Ze gingen na haar werk vaak wandelen door de stad. Zij bezochten de kapel van Carolus Houben, hij nam haar mee naar de familie van Ger, waar iedereen samen muziek maakte. Zij moest ook meezingen, maar dat weigerde ze hartstochtelijk. Ze bezochten de St Rosakermis in Sibbe en vierden carnaval in het café van Leen Schiffers in Heerlen, waar Wiel Knipa optrad, en halfvasten op de Kollenberg, waar dan het krombroodwerpen plaatsvond. Harry was een uitstekende gids bij dit soort gelegenheden..
Op een dag hoorden ze dat de Selfkant weer open zou gaan. Dat stukje Duitsland was een paar weken daarvoor officieel bij Nederland gevoegd, maar sindsdien was het afgesloten geweest. Iedereen uit Sittard en Geleen wilde er nu heen, om te kijken hoe dat nieuwe stukje Nederland eruit zag, en welke mensen van de ene op de andere dag van Duitser Nederlander waren geworden. Het was een fraaie nazomerdag, die Limburg nog extra bronsgroen maakte. We wandelden door weilanden, staken beekjes over en lieten ons verwarmen door het vlekkerige zonlicht dat door de goudgele bladeren prikte. Dat, en de vrolijkheid van Harry, die zijn arm om me heen had geslagen en het ene na het andere Limburgse liedje zong, maakte mij stil van tevredenheid.
Harry wees me op Zefke Mols, een Sittardse zwerver die in een liedje van troubadour Jo Erens ‘ene van de stadsprofeten’ werd genoemd, en die ook nu present was. Met zijn vale jasje, dat schuil ging onder een hoeveelheid onduidelijke medailles, en zijn opvallende grijze baard marcheerde hij voor de mensen uit. Hij mompelde wat in zichzelf, tot groot vermaak van een groepje opgeschoten jongens. Ze probeerden hem uit te dagen, maar Zefke bougeerde niet.
De stoet mensen, onder commando van Zefke Mols, riep bij mij vergelijkingen op met de binnenkomst van de Amerikaanse troepen. Het was alsof wij Zuid-Limburgers een amateur-versie van de bevrijding opvoerden: we veroverden eigenhandig de Selfkant op de Moffen. Toen onze Limburgse invasiemacht de voormalige grens passeerde ging er een gejuich op. Vervolgens viel het peloton uiteen en verspreidde zich over het stukje niemandsland.
Op een gegeven moment zag Harry een groepje bekenden. Kijk, daar heb je de beste Limburgse artiesten bij elkaar. Alleen Toon Hermans is er niet, en ik natuurlijk. Als er nu een achtergebleven nazi een handgranaat gooit is het voorlopig afgelopen met liedjes in het Limburgs. Zullen we er toch maar naar toe gaan? Hij verstevigde zijn greep om mijn schouder en stapte de kring binnen. Roos, dit is Frits Rademacher. Wiel Knipa. Jo Erens. Ik schudde handen met drie vriendelijke jongens en keek toe hoe Harry zijn kameraden aanzette tot een gezamenlijke improvisatie: Deutschland, Deutschland ohne alles. Ohne Selfkant, ohne Speck. Und das bisschen Marmelade frisst uns der Harry weg. Harry was hier thuis. Hij wás op dat moment Limburg. Ik kon de wortels bijna zien, waarmee hij met deze grond vergroeid was bijna zien. Ik keek van een afstand op het groepje neer en ik constateerde dat ik hield van mijn zangertje.


Harry en Roos waren net zo trots als iedereen dat ze er een stukje land bij hadden van die Moffen, al vroegen ze zich ook af wat ze aan moesten met de mensen die er woonden. Harry vertelde toen hoe hij in de oorlog op een avond de Duitsers had beetgenomen die een zoeklicht bedienden. Toen er een Engels vliegtuig aankwam schreeuwde hij keihard “Absetzen”. De Duitsers deden keurig het zoeklicht uit, en toen ze erachter kwamen dat niemand van hun het commando had gegeven, en ze het zoeklicht weer aanzetten, was het vliegtuig al verdwenen, richting Duitsland. Door Harry was Keulen die nacht gebombardeerd.

Ik ben maar één keer met Harry mee geweest naar een optreden van hem. Harry en ik gingen met de bus, de muzikanten van de Dizy Band, met hun instrumenten, reden met een geleende auto. Toen we aankwamen bij het Patronaatsgebouw van Terwinsel, waren ze al aan het uitpakken. Op de deur was een vel papier geprikt waarop stond:

Opvoering door Ontspanning Gezelschap Geleen o.l.v. Harry Bordon van de revue “Zou Het Waar Zijn”.

We liepen de zaal binnen en werden verwelkomd door de kapelaan die die avond de leiding had. Harry stelde mij simpelweg voor als Roos Timmermans en vroeg of iemand mij een kop koffie wilde brengen. Hij vroeg me te wachten en liep met zijn koffertje naar achteren. Ik dronk mijn koffie terwijl ik toekeek hoe de muzikanten de muziekstandaards neerzetten en de drums installeerden en vroeg of ik ze een handje kon helpen. Ik klom op het toneel en toen ik van daar af de zaal in keek vroeg ik me af hoe iemand voor een publiek durfde te zingen en grappen te vertellen.
Om acht uur waren er ongeveer vijfenzeventig toeschouwers aanwezig. Harry kwam op als Peel de Voddeman, met een grappig rond brilletje op zijn neus, en heette iedereen welkom. Achter in de zaal riep iemand wat terug. Hij vertelt een mop over een vrouw die Mien Jeuken heet, en die trouwt met een man die Billekens heet. Daarna zong hij zijn lied over zijn overleden moeder, ‘’t Kapelke’, waar de bezoekers enthousiast op reageerden. De jongens van de Dizy Band kregen er steeds meer zin in.
Toen de band een van de bekendste liedjes van Harry inzette, en Harry de eerste de eerste woorden zong onderbrak hij plotseling de voorstelling. Ik schrok. “Lambert, wacht even. Dames en heren, wilt u niet meezingen. Ik wordt ervoor betaald en u niet”. Toen volgde een intens en diep doorvoeld lied over zijn Limburg. Het was doodstil toen Harry verder zong.
“want velt ‘t laeve soms neet mit, en zeuks te nao get gelök,
blief aeven in gedachte sjtaon en dink aan Limburg trök.”
Ik voelde mijn ogen dik en waterig worden. Ik schudde mijn hoofd en vervloekte mijn ontroering. Het was mijn zanger ernst. Ik voelde tegelijk een diepe verbondenheid en een gigantische afstand. Dit kon ik niet met hem delen. “Wie sjoeen os limburg is, begrip toch nemes”. Hier stond iemand die al heimwee had voordat hij weg was. Hier stond iemand die eigenlijk al weg was.


Ze hoort zeemeeuwen boven het strand van Knokke ruzie maken om hun voedsel. We vechten allemaal om ons plaatsje in dit leven.

Harry stelde me voor verrassingen. Roos, heb je zin om morgen met me mee te gaan naar de tandarts? Daar heb je vriendjes voor, om te begeleiden naar de tandarts, dacht ik. Harry maakte zich zorgen over de toestand van zijn gebit. Hij wilde zijn door Camel-sigaretten verkleurde tanden weer stralend wit hebben en het zou me niks verbazen als hij zich ook zorgen maakte over de geur van zijn adem. Maar Harry was al in geen jaren bij een tandarts geweest en was er niet gerust op wat de tandarts nog meer zou willen doen. Mijn vriendin heeft ijzersterke tanden. Nog nooit is ze bij een tandarts geweest en ze is benieuwd hoe dat gaat. Geven jullie nog steeds met een hamer een klap op het hoofd van de patiënt, voordat jullie zijn kiezen trekken? De tandarts wist blijkbaar dat hij artiestenvlees in de kuip had, want hij antwoordde Verdoving? Ben je gek. Ik bind een touwtje om de kies, en maak het andere eind aan de deur vast, en dan roep ik mijn assistente.
Toen Harry in de stoel zat veranderde de stemming. Dat ziet er niet best uit, dit red ik niet met alleen wat wit maken. Je verstandskiezen zitten in het nauw. Als ik die nu niet trek krijgt u binnenkort problemen. Harry’s gezicht was in een klap witter dan zijn tanden ooit zouden worden. Dat zal nu niet gaan, ik heb over drie dagen een opvoering. Maakt u nu maar mijn tanden wit, dan kom ik later wel voor mijn verstandskiezen. De tandarts antwoordde niet en ging aan het werk. Hij schuurde en verfde de tanden en ik keek gegeneerd toe. Nog voor de tandarts de schort had verwijderd stond Harry naast de stoel. Als een typetje uit zijn revue, druk gebarend van achter zijn witte kleed, zei hij: Als ik terugkom voor mijn verstandskiezen mag u me met een hamer op mijn kop slaan. Hij nodigde zijn tandarts uit om naar de opvoering te komen en ontvluchtte de behandelkamer. Ik groette in het voorbijgaan de tandarts en volgde hem.
Zonder jou had ik het niet gered, zei hij buiten. Je hebt een muulke verdiend. En met zijn opgefriste mond kuste hij me midden op straat pardoes op mijn mond. Ik zocht houvast op zijn schouders.


Twee weken later, op een zonnige zondagmiddag, heeft Harry met haar afgesproken in de lunchroom van zijn oude bakkerij, in Geleen. Ze wordt voorgesteld aan zijn oude baas, de broer van zijn stiefmoeder, en aan diens zoon Wim, die een paar jaar jonger is dan Harry. Wim haalt kruimelvlaai en koffie voor hun en Harry begint weer te vertellen over zijn liedjes, over de revues en over zijn typetjes. Hij vertelt dat hij hier, op deze plek, zijn eerste liedje gezongen heeft, voor zes taartjes etende toeschouwers.

Af en toe draagt hij wat voor en ik ben weer geboeid en vol bewondering, net als altijd. Dan wordt hij stiller, en vertelt over zijn moeder, die is gestorven toen hij acht was en hoe triest het daarna bij hem thuis was. Hij heeft samen met zijn jongste zus twee jaar in Maastricht gewoond, bij de broer van zijn moeder, maar toen zijn vader twee jaar later hertrouwde moesten zijn zus en hij weer naar Venlo komen. De acht jaar die hij vervolgens in Venlo heeft gewoond, voordat hij in de bakkerij ging werken, kan hij zich alleen maar ruzie herinneren. Ruzie met zijn stiefmoeder, ruzie met zijn vader en ruzie met zijn broers en zijn zus. Na deze woorden zwijgt hij helemaal en kijkt voor zich uit of alles hem pijn doet. Ik probeer hem op te vrolijken met verhalen over mijn jeugd, om hem te laten zien dat het ook anders kan gaan, maar dat werkt verkeerd. Hij pakt mijn hand en zegt met tranen in zijn stem: Lieve Roos, we moeten elkaar loslaten. Ik moet naar Amsterdam, optreden, liedjes maken en platen opnemen. Jij moet hier blijven en een gezin stichten. Je zult de liefste en de mooiste kinderen krijgen. Ik kan je niet gelukkig maken, ik ben niet de man die je nodig hebt. Ik ben een artiest, een flierefluiter, een egoïstisch type. Ik ben het gelukkigst als ik op een podium sta en honderden vreemde mensen voor me klappen. Echt, vergeet me.
Ik sta versteld. Ik heb er nog nooit over nagedacht wat ik van Harry verwacht, alleen dat hij zo lief blijft als hij tot nu toe voor me geweest is. En nu blijkt dat Harry wel over onze liefde prakkizeert. De lieve, lieve schat. Ik voel me ineens slechter dan ik me ooit gevoeld hebt. Bang, schuldig, dom, maar vooral verward. Meent hij echt dat hij van me weg wil? Harry, maak je daar nou niet druk om. Je bent geen egoïst, je bent de liefste man ter wereld. Als ik bij jou ben, dan ben ik gelukkig. De rest maakt niet uit. Je kunt toch best beroemd worden? Ik zal alles voor je doen. Ik zal je kleren maken, je administratie doen. En het maakt me niet uit of we nou in Amsterdam zijn, of Munstergeleen. Voor mijn part zitten we in Londen of Parijs. Ik wil alleen maar bij jou zijn.
Het is vergeefs. Hij schudt zijn hoofd en staat op. Dan kijkt hij me aan met de ongelukkigste ogen die ik ooit gezien heb. Ik kan je niet gelukkig maken, zegt hij bijna onhoorbaar terwijl hij zich omdraait en de lunchroom uit loopt. Ik blijf roerloos zitten, terwijl de tranen over mijn wangen stromen. De kracht om hem achterna te lopen ontbreekt me. Na een eeuwigheid komt Wim naast me zitten. Misschien is het wel beter zo, zegt hij voorzichtig. Ik heb weer kracht en storm de bakkerij uit. Weg. Pas als ik bij het huis van mijn ouders aankom weet ik waar ik naar toe ben gerend.
Harry was weg en ik vond het ondraaglijk dat er niemand op me stond te wachten bij de poort van mijn werk. Alleen liep ik terug naar het huis van Mies en Lex. Zelfs het hockey schonk me geen plezier meer.


Er waren melodramatische momenten geweest dat ze wilde dat ze dood was, maar als je je zo voelt houd je er geen rekening mee dat die wens vervuld kan worden. Bijna was dat wel gebeurd.
Ze had kerst bij Pa en Ma gevierd en oud en nieuw bij Mies en Lex in Sittard. Ze was nog een paar dagen gebleven om met Ineke te spelen.

Vind je het leuk om mee te rijden? vroeg Lex. Dan gaan we Fonske naar huis terug brengen. Fonsje was mijn neefje, de jongen van Mia en Jo. Hij had vandaag met Ineke gespeeld. Goed, antwoordde ik en stapte in de zwarte Opel Record. Het was avond en het regende en ik denk dat Lex de vrachtwagen voor ons te laat zag. De remmen gierden vergeefs. Hard knalde de Opel op de achterkant van de truck en de boomstammen waarmee deze beladen was boorden zich aan mijn kant door de voorruit en beukten op mijn gezicht. Bloed stroomde over mijn borst, een hevige pijn golfde door mijn lichaam en ik kon niet schreeuwen. Het bloed bleef stromen en de pijn nam pas af toen ik wist dat Fonsje niet gewond was, en Lex ook niet. Lex stond aan de stammen te trekken omdat hij niet aan mijn hoofd durfde te komen en er kwam geen einde aan het bloed. Eindelijk werd ik door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en geopereerd. Toen ik weer wakker werd was mijn mond leeg. Ik had al mijn tanden verloren.

Mies kwam elke dag bij me op bezoek. Soms samen met Lex, soms alleen. Ze nam vruchtensappen voor me mee, puzzelboekjes en kranten. Daarin las ik over auto-ongelukken, ik las wie met wie getrouwd was, wie was geboren en wie overleden was. Ik las alles, ook berichten die me niet interesseerden. Maar ik las niks over Harry Bordon. Niet in het regionale katern, en niet tussen het landelijke nieuws. Ik hoorde ook niks van hem. Zou hij weten dat ik hier lag? Ik had zo graag een beterschapskaart van hem ontvangen. Mijn zus vond dat niet nodig. Vergeet die lummel toch. Hij heeft je laten zitten. Het is een egoïst. Er zijn zat betere mannen. Het zijn de bekende argumenten, bedoeld om iemand met liefdesverdriet op te beuren en ze bedoelde het goed. Toch irriteerden haar woorden me mateloos. Natuurlijk was ik beter af zonder hem, maar dat is maar de helft van het verhaal, en nog wel de minst belangrijke. Liefde gaat niet over omdat degene waar je van houdt je pijn doet. Dat staat los van elkaar. Liefde en redelijkheid hebben niks met elkaar te maken. Degene die dat niet ziet is wel erg oppervlakkig en koud. Sorry, dat ik het zeg, Mies. Liefde is geen radio die je uit kunt zetten. Als degene waar je van houdt een fout maakt kan dat een geldige reden zijn om een einde aan de relatie te maken, maar daarmee stopt de liefde nog niet.


Dat was wat ze had besloten, daar in het ziekenhuis: ze zou kiezen voor haar geluk en haar ongelukkige liefde met zich meedragen zolang als dat nodig was.

Ze raasde verder: Liefde is alles behalve verstandig. Liefde is herinnering, bijvoorbeeld aan de eerste keer dat jouw ogen die van hem vingen. Liefde is hoop, hoop op een toekomst, en soms ook de illusie van een toekomst. Liefde kan geluk zijn, maar ook ongeluk. Liefde is nooit vrijheid. Liefde is hechtenis, of zelfs slavernij. Liefde is niet goed of slecht. Liefde is een gegeven. Liefde is gewoon liefde. Je doet er niks aan.

Je hoort het: ik had er verstand van. Normaal zou ik deze dingen niet tegen mijn zus hebben gezegd, maar ik denk dat ze waarheidsserum door mijn pijnstillers hadden gemengd. Dit was wat ik geloofde, en ik trok me er nu even niets van aan of ze het zou begrijpen of niet. Moest ze maar niet zo zeuren dat Harry niet goed genoeg voor me was. Mijn lieve, trouwe simpele Mies.

Het duurde weken voordat haar gezicht genezen was en een kunstgebit de plaats van haar tanden in kon nemen.

Ik wilde weg. Ik wilde net als Harry nieuwe dingen ontdekken. Harry was naar het Noorden getrokken, dus wilde ik naar het Zuiden. Ik wilde het land uit, verder weg nog dan Harry was gegaan.
Het werd uiteindelijk Brussel, waar ik een baan als kinderverzorgster had gekregen bij een familie met vijf kinderen. Schriftelijk diende ik mijn ontslag in bij de School Voor Maatschappelijk Werk. Hoewel het niet het interessantste werk was dat je kunt bedenken had ik in die vier jaar ook wel lol gehad, en een stel aardige meiden leren kennen. Ik hoopte dat die me niet teveel zouden missen.


Ze wilde niet dat iemand haar naar het station bracht. Lex dacht dat dat kwam omdat ze niet bij hem in een auto durfde te stappen, maar ze wilde perse alleen weg. Wat Harry kon, kon zij beter. Ze ging naar het gezin van een kunstschilder. Een succesvolle kunstschilder, die dure portretten schilderde voor rijke Brusselse mensen. Het scheen dat ze in een gigantische villa woonden, met een park eromheen.
In Sittard was ze een vrouw geworden, daar had die trieste zanger voor gezorgd, en in Brussel zou ze leren hoe ze verder als een vrouw moest leven.

Brussel


Traag aait ze over haar onderbuik. Annie heeft kort geleden een zoontje gekregen. Hij heet Jean. Je zult hem vast snel ontmoeten. Ze denkt aan die eerdere ontsnapping, toen Annie en zij samen weg waren gelopen van de gehate kostschool. De bevrijding van de nonnen en van de heimwee. De bevrijding van alle pogingen om hun vriendschap kapot te maken.
Dat was de eerste keer dat ze ergens voor wegliep. Voor de nonnen,en voor de heimwee, ja. Later zou ze vaker weglopen. Pas nog, toen ze overal voor wegliep, en dan ook helemaal in Brussel terecht kwam. Het was toen wat minder impulsief dan die eerste keer, op kostschool, en die keer in die kledingzaak. Ze had gesolliciteerd als kindermeisje en werd aangenomen door de familie van Eeckhout. De man was conservator van het gemeentemuseum en kunstschilder. Hij had een vrouw en vijf kinderen.

Ik schrok van Brussel, toen ik de trein uitstapte. Het station was vol en lawaaierig. En toen ik me de stationshal door had geworsteld, met mijn twee koffers, en buiten stond, botste ik tegen hoge en zware gebouwen op. Brussel was veel groter en drukker nog dan Maastricht.

Ze kwam terecht in een vreemd, chaotisch gezin in een groot huis in de wijk Woluwe-St-Lambert. Ze had al eerder gehoord dat kunstenaars wat anders denken dan gewone mensen, maar dat hun kinderen niet mochten steppen, omdat hun ene been dan langer zou worden dan het andere had ze niet verwacht. Ze besloot er het beste van te maken.

De meeste tijd bracht ze door met de vijf kinderen. Meneer van Eeckhout was weinig thuis, en als hij thuis was dan trok hij zich terug in de salon, met vrienden, tot de sigarenrook de ruimte vulde en de aanwezigen verdreef, en Mevrouw tenniste of deed een dutje. Maar blijkbaar had mevrouw van Eeckhout lucht gekregen van het liefdesverdriet van haar Limburgse kindermeisje, want toen ze Roos een keer hielp met het klaarmaken van de maaltijd, nam ze een flinke slok van haar glas wijn en begon te vertellen over haar huwelijk.
"Toen ik mijn man ontmoette was hij kunstschilder. Daarom ben ik van hem gaan houden. Toen kregen we kinderen en heb ik hem gedwongen om een vaste baan te nemen. Dat neemt hij me nu kwalijk. Ik kan dat begrijpen, maar ik kon niks anders, hoe graag ik het ook wilde. Nu hebben we een groot huis, vijf kinderen en een kindermeisje. Ik kan tennissen, hij kan schilderen, maar hij moet elke morgen naar zijn kantoor en ik heb een man die me haat. En eerlijk gezegd hou ik ook niet meer zo van hem als toen hij nog een artiest was. Terwijl het mijn schuld is dat hij zijn artistieke carrière heeft opgegeven. Wat had ik anders kunnen doen? Dat heb ik me jarenlang afgevraagd, tot ik niets liever wilde dan een glas champagne inschenken en daarmee een handvol pillen wegspoelen. Ik wilde slapen en nooit meer wakker worden. Wat had ik anders kunnen doen? Uiteindelijk begreep ik dat ik niks anders had kunnen doen. Geluk bestaat niet. Het enige dat bestaat is het beste ervan maken. Mijn man heeft schuld, ik heb schuld maar onze kinderen hebben geen schuld. Dus ik zorg voor mijn kinderen en speel tennis, mijn man zorgt voor het geld en schildert en samen maken we ruzie. We maken ruzie omdat we er het beste van willen maken. We maken ruzie omdat we onze vrijheid hebben opgeofferd voor …voor… voor iets anders. Voor iets wat we dachten dat geluk zou zijn. Wat geluk zou moeten zijn. Wat geluk had kunnen zijn, als we het niet zo kinderachtig en onvolwassen hadden aangepakt. Je zult het niet geloven, Roos, maar er zijn nog steeds momenten dat we van elkaar houden, en dat we elkaar vertellen dat we gelukkig zijn. Momenten waarop we de realiteit even terzijde kunnen schuiven. Op vakantie, of als we een avond met z’n tweeën zijn en de wijn ons helpt, en soms als we elkaar helpen. Dan zegt hij tegen mij “Wat is nou belangrijker? Vrijheid of geluk” En dan zeg ik “Geluk, schat.” En dan feliciteren we elkaar met de keuzen die we gemaakt hebben. Maar het trieste is, en dat weten we ook weer, de volgende ochtend, dat ze bij elkaar horen, geluk en vrijheid. Ze kunnen niet zonder elkaar bestaan. En als we ons realiseren hoe sterk je moet zijn om zowel geluk als vrijheid te veroveren, en dat ons dat niet gelukt is, dan moeten we even huilen. Tot de kinderen binnen komen en we weer wegvluchten, naar de tennisbaan of de schildersezel. Naar de tennisleraar of het model."
Mijn bazin kan nu elk moment in snikken uitbarsten, of de fles aan haar mond zetten. Ze doet godzijdank geen van beiden.
"Jij hebt inmiddels ondervonden dat vrijheid niet bestaat. Maar geluk heb je nog niet opgegeven. Ik bid dat je dat ook niet zal doen, want er blijft dan niets over. Geloof me, vrijheid kan je missen, maar geluk niet."
Ik zoek wanhopig naar tegenargumenten, want zoveel levenswijsheid kan ik niet aan. Ik denk aan kinderen, ik denk aan een man. Beide beroven je van je vrijheid, zover kan ik met haar meegaan, maar ze zorgen toch ook voor je geluk? Misschien heeft mijn bazin niet de juiste man gekozen maar hoe kan ze ongelukkig zijn met vijf gezonde kinderen? Nee, haar situatie is niet doorslaggevend. Dan zou niemand gelukkig zijn. Mijn ouders waren toch gelukkig? Ook al waren ze niet vrij?
Zelfs als geluk belangrijker is dan vrijheid, dan kan iedereen toch gelukkig worden? Het is toch veel gemakkelijker om gelukkig te worden dan om vrij te zijn? Ik heb het gevoel dat ik nu te vrijpostig ben, want de wenkbrauwen van mevrouw van Eeckhout fronsen zich. Ze wil zeggen “Oh ja? Vertel me dan maar eens hoe jij het zou aanpakken, snotneus”, maar ze beheerst zich en wankelt weg. Sorry, maar ik ben nog niet zover dat ik afstand doe van geluk. Geluk is een kwestie van keuzen en ik denk nog steeds dat ik in staat ben om de juiste keuzen te maken. Goed, als Harry niet voor me beslist had dan is het mogelijk dat ik de foute keuze gemaakt zou hebben, maar daar heb ik van geleerd. Die fout maak ik niet meer.
Het is voor het eerst dat ik Harry als een fout zie. Verdorie, overal waar ik kijk zie ik fouten! Was ik maar thuis. Was ik maar weer een klein meisje dat alles accepteerde zoals het kwam. Kon ik maar wegkruipen onder de rokken van mijn moeder.

De volgende ochtend verlaat mevrouw van Eeckhout schichtig het huis. Haar gezicht is nog harder dan de dag ervoor. Ik ben alleen met de onwetende, onschuldige kinderen en met mijn verdriet. We gaan verstoppertje spelen.


M’n kind, laat ik eerlijk tegen je zijn: Dit is je vader, maar het had net zo goed een kunstschilder kunnen zijn. Niet verder vertellen, maar soms had ik dat liever gehad. Niet voor jou, want je zult zien dat het heerlijk is om het kind van deze man te zijn, en je zou vijf heel vervelende broertjes en zusjes hebben gehad, maar voor mezelf.


Ze geeft toe dat ze er wel over gefantaseerd had, maar het had er toch nooit echt ingezeten, een kind van de kunstschilder. Vooral omdat hij dat niet gedurfd zou hebben. Als er al ooit enige kans op was geweest dan was het toen hij op een dromerige middag een portret van haar schilderde. Z’n vrouw was met de kinderen naar haar ouders in Mechelen en hij vond het een eer haar te mogen vereeuwigen, beweerde hij in romantisch Frans. Het aftasten van haar gezicht met zijn ogen, terwijl ze roerloos op haar krukje zat en hij verscholen ging achter het doek, voelde aan als een streling door een vreemde.
Toen zijn blik haar lippen bereikte, waarmee ze als een Mona Lisa haar tanden verborg, ging er een siddering over haar rug.
Omdat het volgens haar het schilderij ten goede zou komen, haalde ze de boekjes uit haar herinnering naar boven over adellijke heren die zich in de bezemkast vergrijpen aan de dienstbode. Als het aan haar lag zou ze binnen afzienbare tijd de muren van een Brussels museum sieren. Ze hoopte dat haar schilder er net zo over dacht. De heer Van Eeckhout babbelde honderduit. Over Brussel, over Maastricht waar hij ooit geweest was, over kunst en politiek en vast nog over allerlei andere dingen. Eerlijk gezegd luisterde ze niet zo heel goed. Ze hoefde toch niet te antwoorden en bovendien had ze zo haar eigen onderwerpen.
Dat soort momenten waren zeldzaam. Ze moest hard werken, de kinderen waren vaak vervelend, ze verlangde naar huis, naar haar ouders, naar Mies, Annie en naar Harry Bordon. Gelukkig kon ze twee keer de vreemde stad ontvluchten. Toen haar broer Theo trouwde, en kort daarna Annie.

Annie’s bruiloft was een provinciaal evenement, waarbij je alleen aan de kleding kon zien wie de bruid was. Heel Venlo was aanwezig, plus de hoge heren uit de omgeving. De bisschop van Roermond was er, en de goeverneur van Limburg, diverse Raden van Elf, een aantal Schutterijen en de voltallige Notariële Broederschap van Midden Limburg. En als Annie al verloren ging tussen al die dure genodigden, dan kun je je voorstellen hoe ik me voelde. Nee, elke andere keer dat ik op bezoek was geweest bij de familie Vaessen was leuker geweest. Vooral natuurlijk die keren dat Annie en ik samen van kostschool naar Venlo waren gereisd om bij haar familie het weekend door te brengen.
Toch was Annie blij dat ze met Thieu kon trouwen. Ze hield erg van die wat sombere, maar doodgoeie dikkerd en ik was ook dol op hem. Ze pasten ook perfect bij elkaar. Ik zou niet weten of er voor beiden ergens een ander iemand was die beter bij ze paste.
Voordat ik de volgende dag terugreisde naar Brussel, na een afscheid met veel tranen, beloofde ik Annie dat ik ook een man zou vinden, en wel snel. Onze mannen zouden met elkaar praten over politiek, met veel gelach en een goed glas wijn, onze kinderen zouden samen kuilen graven en wij zouden herinneringen ophalen aan het kattekwaad dat we samen hadden uitgehaald. Vroeger, voor de oorlog.
In de trein huilde ik verder. Van twijfel, frustratie en spijt.

Ik was nog niet uitgestapt op het station van Brussel of ik werd alweer deelgenoot gemaakt van de ruzies tussen de heer en mevrouw van Eeckhout. Eerst door de heer, die me kwam afhalen in zijn Citroën, en vervolgens nog eens door mevrouw, die in een moeite door verslag deed van de aanslag die de kinderen de afgelopen dagen op haar zenuwen hadden gepleegd. Ik haalde diep adem en riep de kinderen bij me om ze te vertellen over de betoverende bruiloft waar ik geweest was. Hun ouders mochten hun rotte huwelijk onder elkaar uitvechten.

Een week na de bruiloft kreeg ik een brief van Annie, geschreven tijdens haar huwelijksreis. Na wat informatie over Biarritz en het weer daar, en een enkele toespeling op haar huwelijksnacht komt ze terzake.

"Roos, net als jij had ik zo af en toe het gevoel dat ik een gast was op mijn eigen bruiloft. Dat het niet om mij ging, maar om de gebeurtenis. De meeste gasten waren gekomen omdat de zoon van de oude Meeuwis trouwde. Het leek soms een congres of een reünie, waar ik een attractie was. Maar die bruiloft was niet belangrijk. Het belangrijkste was dat toen iedereen naar huis was Thieu en ik samen overbleven. Zo zal ons huwelijk zijn: als iedereen weg is blijven wij samen over.
Ik kan je nu wel toegeven dat ik momenten heb gehad dat ik jaloers was op jou en Harry Bordon. Zoals een kind is op het dure speelgoed van een klasgenoot. Maar het speelgoed gaat kapot en een warme jas gaat jaren mee. Thieu is mijn winterjas. Hij zal me beschermen en me warm houden in koude tijden. Bovendien kun je met hem voor de dag komen. Als je weer terug bent gaan we samen winkelen. Goed? Hou je haaks. Liefs, je vriendin Annie."

Ze had zich er toen al bij neergelegd dat ze haar aanvankelijke plan om België te leren kennen en Brusselse te worden met de Brusselaren zou moeten uitstellen tot een andere gelegenheid. De vijf veeleisende kinderen beletten dat en haar beide werkgevers lieten haar met grote tegenzin af en toe de stad in gaan. Geen enkele keer heeft ze een cabaret bezocht, nooit heeft ze een Brussels theater van binnen gezien. In het begin leidde de heer van Eeckhout haar een middag rond door het Paleis van Schone Kunsten, en ze ging soms met de kinderen naar een matinee in de bioscoop, maar verder speelde haar vrije tijd zich in het grote huis af, of met mooi weer in de tuin, met boeken die Mies haar toestuurde en brieven van Annie.

Op een zondag, toen ik de jongste dochter leerde fietsen, scheurde er opeens een motor de oprijlaan op. Een zware Harley Davidson. Voorop zat je oom Theo. Tim noemde ik hem altijd, en achterop zat zijn vriend Sjeer. Tim zag er net zo stoer uit als de Amerikaanse soldaten die ons bevrijd hebben, in zijn militaire uniform. Hij leek een beetje op Clark Gable, met zijn snorretje en zijn stralend witte tanden. Theo is sergeant-majoor. Hij is na de oorlog bij het leger gegaan en heeft in Indië gevochten. Ik straalde van trots toen hij met brullende motor aan kwam rijden. Iedereen keek naar mijn knappe broer en zijn vriend.

Het was tijdens dat bezoek dat Theo haar duidelijk maakte dat het tijd werd dat er een einde kwam aan haar zwerftochten. Dat ze een keuze moest maken waar en hoe ze de rest van haar leven wilde leven. Dat was wat hij gedaan had toen hij teruggekeerd was uit Indië en Suzanne had leren kennen, een meisje met samengeknepen neusvleugels en een harde stem. Haar stoere broer vertelde waarom hij na de oorlog besloten had als militair naar Nederlands Indië te gaan. Dat hij na de beperkingen van de oorlog, maar ook na de spanning en regelloosheid van de oorlog, zin had in avontuur. Hij wilde weg. Reizen maken en opwinding kennen. Hij wilde vechten, pijn voelen en te midden van vrienden zijn die hun eigen regels stelden. Hij wilde vrouwen leren kennen die hij niet kon verstaan en die hem ook niet verstonden. Hij wilde een andere horizon dan de Limburgse heuvels. Dus trok hij een tropenuniform aan, kreeg een geweer overhandigd en scheepte zich samen met tientallen leeftijdgenoten in om de opstandige Javanen een lesje te leren. Hij voer de halve wereld over, alleen om erachter te komen dat je voor dat soort romantiek een hoge prijs betaalt. Hij leerde dat de horizon van Azië een harde, meedogenloze muur was waar je niet voorbij kwam. Dat het ook wel eens een vriend was die aan flarden werd geschoten en niet een vreemde, bruine inlander. En dat pijn ook wel eens niet weg kon gaan. Zelfs niet als je al weer lang en breed thuis bent. Natuurlijk, hij had genoten van de aandacht die hij eenmaal terug als oudstrijder had gekregen. Hij had z’n rol als held, die hij had afgekeken van de Amerikaanse bevrijders, met verve gespeeld. Hij had de pijn en de eenzaamheid verbeten en zich uitgebreid laten fêteren in afwachting van wat ging komen. Zou de pijn nog weggaan? Zou daarvoor in de plaats weer die saaiheid en bekrompenheid van de oorlog komen? Zou er een tussenweg mogelijk zijn, of misschien een derde optie die niet saai was en ook niet eenzaam?
Toen zo’n uitweg zich niet aandiende had hij op een gegeven moment besloten er het beste van te maken. Hij koos een meisje dat een beetje spannend was, hij koos een woonplaats in het Westen van het land, waar het een beetje anders was en hij koos een baan waarin hij een beetje zelfstandig was. Hij trouwde en inmiddels had hij een schat van een dochter. En wat hem nog niet eerder was overkomen; hij was gelukkig.

Ik heb lang nagedacht over ons gesprek, daar in die tuin in Brussel. Tot ik er duizelig van werd. Natuurlijk wil ik kinderen. Maar hoe krijg ik dat voor elkaar zonder tegelijk terecht te komen in een
uitzichtloos leven. Een leven van zorgen, verdriet en saaiheid. Okay, ze wilde niet meer vluchten, ze wilde niet meer alleen in een ziekenhuis liggen. Ze wilde niet meer het gevoel hebben dat ze dan misschien wel lol had, maar dat ze ook elk moment haar kansen op blijvend geluk kon vergooien. Geef het nou maar toe, je wilt rust en zekerheid. Net als Theo. Afstand doen van je vrijheid is een acceptabele prijs om te betalen voor geluk.

De dagen nadien had ze deze gedachten keer op keer herhaald, om zeker te weten dat ze hun kracht niet zouden verliezen. Toen dat niet het geval was had ze haar werkgevers verteld dat ze terug naar huis wilde.

Zo had ze het uiteindelijk een jaar volgehouden, maar ze was blij toen ze kort voor kerst Brussel kon verlaten en terug kon keren naar Limburg. Toen de hele familie van Eeckhout haar uitzwaaide had ze nog even gedacht “Nou ga ik alweer ergens weg. Houdt dat dan nooit op?” maar het was geen gedachte die haar verlangen naar kerstmis bij haar familie kon beïnvloeden.

Het is geen kunstwerk geworden. Ik heb het schilderij, ons gezamenlijke product, mee naar huis mogen nemen, toen ik weer naar huis terugreisde, en het hangt nu trots ingelijst aan de muur van de bejaardenkamer van opa en oma. Ik zal het je laten zien als we straks allemaal thuis zijn, want het komt wel in ons huis aan de schoorsteenmantel te hangen. Gasten zullen een niet al te knappe vrouw zien, maar het is het portret van iemand die niet kan kiezen. Zo noemde die gemene Piet het, toen hij het portret zag, met die rare, pruilende mond: Vrouw Zonder Kiezen.

Weert

In Weert zul je geboren worden. Daar ben ik blij mee. Het is vier kilometer van de plek waar ik geboren ben en waar Pa en Ma nu naar zijn teruggekeerd. Het is ook de plek waar je vader en je moeder elkaar ontmoet hebben, elf maanden geleden. Ik zal je meenemen in je wandelwagen, door de uitgestrekte korenvelden. Ik zal je de Peel laten zien en we zullen er samen genieten als de zon laag over de vennen schijnt.
Over twee weken breng ik je er naar toe.
Ze aarzelde even en merkte dat je ook alleen, in je gedachten, beschroomd kunt zijn. Ik zeg dat ik je naar Weert zal brengen, omdat ik het gevoel heb dat je de komende negen maanden nog van mij alleen bent. Daarna, als ik je vader een kind heb geschonken, zoals ze dat noemen, ben je ook van hem. Tot de bevalling ben je meer van mij dan je ooit nog zult zijn en ik zal er volop van genieten, mijn kind.

Je vader wilde het eerst niet accepteren, want hij geloofde niet in voorbestemming, maar ik heb hem kunnen overtuigen, tijdens een van die lange gesprekken in de huiskamer van het pension: Het kon geen toeval zijn dat een meisje uit Munstergeleen en een jongen uit Heerlen, via allerlei ingewikkelde omwegen, in de zomer van 1952 naar Weert waren gekomen om elkaar daar te vinden.

Ze dacht aan een carnavalsliedje van haar vorige geliefde, over een meisje dat elke dag bij het kapelletje van Carolus Houben bidt voor een man, en die uiteindelijk ook krijgt. Maar dat vertelde ze hem natuurlijk niet.

Ik zal je de precieze datum geven. Ik was op 4 augustus in Weert aangekomen. Het pension had iemand nodig voor de administratie. Mijn ouders woonden daar inmiddels in een bejaardentehuis en bij Mies en Lex kon ik niet langer terecht, nu hun dochtertje Ineke polio had. Op 2 september kwam Piet aan. Twee september 1952. Het is best mogelijk dat ik de eerste was die hem zag, toen hij met zijn koffers pension De Statie kwam binnenlopen. Ik liep net de trap af en hield even in om hem te kunnen bekijken voor hij mij zag. Het was zaterdag, aan het begin van de middag. Het was duidelijk dat hij nog nooit in Weert geweest was, en het was ook duidelijk dat hij van plan was om te blijven. Ik schatte hem in als een bedrijfsleider of zo iets. Hij zag er verzorgd uit, beheerst, maar ook een beetje verloren. Hij was lang en slank, dun zelfs, en hij had een scherpe, driehoekige neus. Geen Joodse neus, hoewel je dat zou kunnen denken. Zijn schoenen waren nieuw, maar wat stoffig van de reis. Ja, hij had een lange reis gemaakt.
Ik was op weg naar pa en ma, en toen hij met de pensionhoudster stond te praten liep ik de deur uit. Ik zou hem nog wel zien.


Toen ze ‘s avonds terug kwam zat hij niet in de huiskamer. Ze voelde teleurstelling. De volgende morgen was ze extra vroeg op en toen ze de huiskamer binnen kwam zat hij al aan het ontbijt. “Hallo, vreemdeling. Ik ben Roos Timmermans. Ik ben je huisgenoot”. Hij stond op en schudde beleefd haar hand. “Piet Tummers, aangenaam.” Ze praatten even. Hij vertelde dat hij naar Weert was gekomen om leraar Frans te worden aan het Bisschoppelijk College. Toen vroeg hij haar waar hij hier in de buurt de mis kon bijwonen. Ze kon zich niet voorstellen dat hij de Sint Martinus kerk niet gezien had, toen hij van het station naar het pension liep, maar dat liet ze niet merken. Ze vertelde hem dat er om tien uur een hoogmis is, dat had ze op het bord bij de ingang gelezen. Hij zei dat hij die dan zou bezoeken en dat waren hun eerste woorden tegen elkaar.

Er zouden er nog veel volgen. Vanaf de eerste dag aten we samen en elke keer keek ik ernaar uit dat we na de maaltijd aan tafel zouden blijven zitten en elkaar zouden vertellen over onze levens. Ik luisterde gespannen naar zijn verhalen over zijn jeugd in Heerlen, als oudste zoon van een architect. Ik genoot als hij vertelde over zijn broer Niek, de lastige, en Joep, de avontuurlijke. Over Ger, de charmeur van de familie. Over zijn vrolijke zus Wil, en zijn serieuze zus Fien. En hij vertelde over zijn moeder, een wat deftige dame uit Haarlem, en zijn gemoedelijke vader. Of ik luisterde naar de avonturen die hij beleefde in de oorlog en naar zijn verhalen over zijn vrienden bij de Katholieke Arbeidersjeugd. Hij vertelde over zijn werk als administrateur bij de Staatsmijnen, altijd weer die Staatsmijnen. Hoe hij vertelde dat hij daar zat te wachten op de dag dat hij er weer weg kon gaan, en Jezuïet kon worden, en later missionaris. Ik keek blijkbaar geschrokken, want hij voegde eraan toe dat hij tijdens de maanden dat hij met de Stoottroepen door Duitsland was getrokken zijn plannen had veranderd. Hij was naar Amsterdam gegaan en had daar Frans gestudeerd.
Ik ben blij dat je bent teruggekomen, zei ik. Ik hou niet van Amsterdam.

Honderden uren hebben we zo doorgebracht, alsof er in zo kort mogelijke tijd twee maal dertig jaar moest worden ingehaald. Regelmatig stak de pensionhoudster bezorgd haar hoofd om de hoek. Ik was toch een personeelslid dat zich met de gasten inliet.
Toen alle verhalen verteld waren, alle ambities onthuld en alle geheimen geopenbaard, vroeg hij of ik met hem wilde trouwen.

Hij ging dat weekend naar Roosendaal, om wat zaken af te handelen en zij ging naar Pa en Ma, om ze te vertellen dat ook hun jongste dochter ging trouwen. Daarna ging ze terug en vertelde het ook hem.
Toen alles gezegd was begon de tijd van de voorbereiding. Ze bezochten samen familie, ze reisden naar Amsterdam, waar Frits woonde, de beste vriend van Piet, met wie hij veel door Zuid-Europa gereisd had, en ze gingen op zoek naar een plek om te trouwen, een plek om vervolgens de liefde te bedrijven en een plek om kinderen groot te brengen. Het was een plechtige periode, een gewijde tijd.

Het was een mooie dag. Ik denk dat ik je er nog vaak over zal vertellen. Piet, je vader, maar nu mag je nog Piet zeggen, zag er prachtig uit toen hij in het kerkje van Asten voor het altaar stond. Hij had een jacquet aan dat hem extra slank maakte. Zijn haren glansden in het zonlicht dat door de ramen van de kerk kwam. Ik probeerde te zien hoe hij zich voelde, maar je vader laat nooit wat merken. Hij keek ernstig, maar toen hij mij de kerk binnen zag lopen in mijn stijlvolle crèmekleurige mantelpak zag ik toch dat zijn ogen even oplichtten.
Er is geen gebeurtenis die is te vergelijken met een huwelijk. De dag dat je aan iedereen kunt laten zien dat je iemand hebt gevonden waarmee je verder wilt leven. Waarop je tegen iedereen zegt ik heb jullie niet meer nodig, ik heb nu een eigen leven. Waarop je iedereen uitnodigt om mee te genieten van jouw nieuwe leven.

Dat waren de gedachten die ze had toen ze voor de priester stond en “Ja, ik wil” zei. Dat was ook wat ze uitstraalde toen ze poseerde voor de huwelijksfotograaf. En dat was wat ze zei tegen Pa en Ma, toen ze aan het eind van de dag afscheid nam van de gasten.
Mijn kind, loop ik erg op de zaken vooruit als ik jou toewens dat je net zo’n gelukkige bruiloft zult hebben als ik?

Ze sluit haar ogen en een fractie van een seconde is er helemaal niks. Geen hotelkamer, geen man, geen wereld. Alleen een moeder die in verwachting is.

Toen ik vanmorgen wakker werd, wist ik dat het de dag was waarop jij zou komen. Dat was het eerste waar ik aan dacht. Niet aan de bruiloft, niet aan sex, niet aan mijn aanstaande man -hoogstens aan jouw aanstaande vader- maar aan jou. Goed, daarna werd ik wat afgeleid door alle gebeurtenissen, maar toen we hier vanavond aankwamen wist ik het weer. Je vader lachte een beetje zenuwachtig toen ik zei dat ik geen zin had om te eten, maar dat ik naar onze kamer wilde.

Net als bij een misdaad is sex met voorbedachte rade erger, en zeker ernstiger, dan spontane sex. Ze had naar hem verlangd vandaag en de hele reis had ze beraamd hoe ze het aan zou pakken.

Ze staart tevreden naar het keurig opgevouwen stapeltje kleren van haar man. De huid die hij heeft afgestroopt om haar alles te geven waar ze het afgelopen jaar zo vurig naar verlangd heeft.

Ik heb ondertussen wel door dat zwanger raken makkelijker is dan niet zwanger raken, maar de bevruchting is me toch meegevallen. Alles is gegaan zoals ik het wilde. Piet zei dat we niet zouden dineren en ik voegde eraan toe dat we misschien later wat op onze kamer zouden eten. Ik voelde me ondeugend. Toen hij zijn tanden wilde poetsen maakte ik hem er plagend op attent dat dat niet nodig was, omdat hij immers niks gegeten had. Ik wist dat hij het nu extra belangrijk vond een frisse adem te hebben, of misschien wilde hij wel tijd winnen. Voor het slapen gaan poets je je tanden, stelde hij met een uitgestreken gezicht. Gaan we slapen dan? Hij grijnsde en poetste onverstoorbaar verder.

Misschien is dat wel het meest bevredigende geweest, dat gevoel dat ik de regie had, zonder dat hij daar iets van merkte. Ik had de touwtjes in handen, vanaf het moment dat ik het zo wist te draaien dat hij eerder naakt was dan ik tot het moment dat ik bepaalde dat dit het moment was waarop hij zijn zaad in me moest spuiten. Daar tussenin heb ik afwisselend gezorgd dat hij het naar z’n zin had en ikzelf, en dat had alles bij elkaar ongeveer een kwartier geduurd. Morgen zullen we opnieuw de liefde bedrijven en dan zal het helemaal anders zijn. Dan zullen Piet en ik plezier hebben. Dan zullen we meer risico’s kunnen nemen.

Knokke 2

Ze ziet in haar gedachten haar ongeboren kind door haar baarmoeder zwemmen. Een poppetje met gespitste oortjes. Ze lokt het met zachte klopjes in de richting van haar navel, zoals je in het aquarium van de dierentuin een vis naar het glas lokt.

Je mag nooit denken dat je niet van harte, voor de volle honderd procent gewenst bent, hoor. Je mag nooit denken dat je toevallig op de wereld bent gekomen. Je vader heeft me twee dagen bedenktijd gegeven toen hij me vroeg of ik met hem wilde trouwen. Maar toen wist ik het al. Ik heb die twee dagen vooral gebruikt om aan jou te denken. Mijn kind.

Als je over een aantal jaren vindt dat er onmogelijke eisen aan je gesteld worden, zul je wel eens denken “ik heb er toch niet om gevraagd om geboren te worden”. Net als ik dat vroeger wel gedacht heb. Misschien zeg je het zelfs wel. Ik hoop dat ik je nu alvast duidelijk heb kunnen maken waarom het nodig is dat je geboren wordt. En dan nog kun je zeggen “Nou en. Wat levert dat mij op?” Het is mijn taak voor de komende jaren om te voorkomen dat dat gebeurt. Met de liefde die ik in mij heb en met de liefde die jij verdient. We komen er wel uit met z’n drieën.


Plotseling lopen de tranen over haar wangen. Waarom zeg je nou niks?
Ze is overweldigd door de veranderingen die zich het afgelopen etmaal hebben voltrokken en laat haar tranen de vrije loop. Ze heeft ze verdiend, die tranen. Ze ontspannen haar.

Dan dooft plotseling de neonverlichting. Zelfs de nachtportier houdt het voor gezien.
Roos geniet nog even, zo met de radio aan die gebeurtenissen van ver weg dichtbij brengt, maar die andere dingen, zoals nu Harry Bordon, op veilige afstand houdt.
Ze geniet ervan dat ze het langzaam licht ziet worden, en dat ze de geur van de zee op kan snuiven. Ze geniet van haar man die ligt te slapen terwijl zij wakker is. Ze geniet van haar filosofietjes over bevrijding en van het contact met haar komende kind en ze heeft het gevoel dat ze haar verdere leven zal blijven genieten.
Van haar kinderen, haar huis, haar vrienden en vriendinnen, haar familie en ook van haar man.
Ze belooft zichzelf om elk jaar op haar huwelijksdag het bed uit te stappen, de radio aan te zetten en te genieten, en na die belofte glijdt ze weer behoedzaam terug in bed en schuift haar buik tegen haar man aan.

M’n kind, laat ik eerlijk tegen je zijn: Piet Tummers is je vader, maar hij had voor hetzelfde geld iemand anders kunnen zijn. Niet verder vertellen, maar het maakt minder uit dan je misschien zou denken. Voor jou, want je zult zien dat het voldoende is om mijn kind te zijn, en ook voor mezelf.

Ze heeft de radio aan laten staan, zodat ze nog steeds de stem van haar zanger hoort. De koekenbakker is artiest geworden. Goed gedaan Harry. Je hebt je bevrijd, net als ik. Dan valt ze in slaap.

Nawoord

Het is niet zo dat ik dit postcoïtale verhaal destijds in Knokke in mijn ongeboren oren heb geknoopt, om het vijftig jaar later op te schrijven. Ìntegendeel, van het meeste was ik tot voor kort onwetend en ik ben de samenstellers van de CD Harry Bordon - ‘t Kapelke en alle andere liedjes, Henk Hover en André Bloemen, dankbaar dat ze me met hun research op gang hebben gebracht.
Overigens wil ik benadrukken dat slechts een klein gedeelte van dit verhaal op feiten is gebaseerd. De rest is fictie.
Zowel voor de feiten als voor de fictie ben ik vooral dank verschuldigd aan Roos Tummers-Timmermans, mijn moeder.

Dieudonné Tummers
Amsterdam, September 2003