17.8.06

Brussel


Traag aait ze over haar onderbuik. Annie heeft kort geleden een zoontje gekregen. Hij heet Jean. Je zult hem vast snel ontmoeten. Ze denkt aan die eerdere ontsnapping, toen Annie en zij samen weg waren gelopen van de gehate kostschool. De bevrijding van de nonnen en van de heimwee. De bevrijding van alle pogingen om hun vriendschap kapot te maken.
Dat was de eerste keer dat ze ergens voor wegliep. Voor de nonnen,en voor de heimwee, ja. Later zou ze vaker weglopen. Pas nog, toen ze overal voor wegliep, en dan ook helemaal in Brussel terecht kwam. Het was toen wat minder impulsief dan die eerste keer, op kostschool, en die keer in die kledingzaak. Ze had gesolliciteerd als kindermeisje en werd aangenomen door de familie van Eeckhout. De man was conservator van het gemeentemuseum en kunstschilder. Hij had een vrouw en vijf kinderen.

Ik schrok van Brussel, toen ik de trein uitstapte. Het station was vol en lawaaierig. En toen ik me de stationshal door had geworsteld, met mijn twee koffers, en buiten stond, botste ik tegen hoge en zware gebouwen op. Brussel was veel groter en drukker nog dan Maastricht.

Ze kwam terecht in een vreemd, chaotisch gezin in een groot huis in de wijk Woluwe-St-Lambert. Ze had al eerder gehoord dat kunstenaars wat anders denken dan gewone mensen, maar dat hun kinderen niet mochten steppen, omdat hun ene been dan langer zou worden dan het andere had ze niet verwacht. Ze besloot er het beste van te maken.

De meeste tijd bracht ze door met de vijf kinderen. Meneer van Eeckhout was weinig thuis, en als hij thuis was dan trok hij zich terug in de salon, met vrienden, tot de sigarenrook de ruimte vulde en de aanwezigen verdreef, en Mevrouw tenniste of deed een dutje. Maar blijkbaar had mevrouw van Eeckhout lucht gekregen van het liefdesverdriet van haar Limburgse kindermeisje, want toen ze Roos een keer hielp met het klaarmaken van de maaltijd, nam ze een flinke slok van haar glas wijn en begon te vertellen over haar huwelijk.
"Toen ik mijn man ontmoette was hij kunstschilder. Daarom ben ik van hem gaan houden. Toen kregen we kinderen en heb ik hem gedwongen om een vaste baan te nemen. Dat neemt hij me nu kwalijk. Ik kan dat begrijpen, maar ik kon niks anders, hoe graag ik het ook wilde. Nu hebben we een groot huis, vijf kinderen en een kindermeisje. Ik kan tennissen, hij kan schilderen, maar hij moet elke morgen naar zijn kantoor en ik heb een man die me haat. En eerlijk gezegd hou ik ook niet meer zo van hem als toen hij nog een artiest was. Terwijl het mijn schuld is dat hij zijn artistieke carrière heeft opgegeven. Wat had ik anders kunnen doen? Dat heb ik me jarenlang afgevraagd, tot ik niets liever wilde dan een glas champagne inschenken en daarmee een handvol pillen wegspoelen. Ik wilde slapen en nooit meer wakker worden. Wat had ik anders kunnen doen? Uiteindelijk begreep ik dat ik niks anders had kunnen doen. Geluk bestaat niet. Het enige dat bestaat is het beste ervan maken. Mijn man heeft schuld, ik heb schuld maar onze kinderen hebben geen schuld. Dus ik zorg voor mijn kinderen en speel tennis, mijn man zorgt voor het geld en schildert en samen maken we ruzie. We maken ruzie omdat we er het beste van willen maken. We maken ruzie omdat we onze vrijheid hebben opgeofferd voor …voor… voor iets anders. Voor iets wat we dachten dat geluk zou zijn. Wat geluk zou moeten zijn. Wat geluk had kunnen zijn, als we het niet zo kinderachtig en onvolwassen hadden aangepakt. Je zult het niet geloven, Roos, maar er zijn nog steeds momenten dat we van elkaar houden, en dat we elkaar vertellen dat we gelukkig zijn. Momenten waarop we de realiteit even terzijde kunnen schuiven. Op vakantie, of als we een avond met z’n tweeën zijn en de wijn ons helpt, en soms als we elkaar helpen. Dan zegt hij tegen mij “Wat is nou belangrijker? Vrijheid of geluk” En dan zeg ik “Geluk, schat.” En dan feliciteren we elkaar met de keuzen die we gemaakt hebben. Maar het trieste is, en dat weten we ook weer, de volgende ochtend, dat ze bij elkaar horen, geluk en vrijheid. Ze kunnen niet zonder elkaar bestaan. En als we ons realiseren hoe sterk je moet zijn om zowel geluk als vrijheid te veroveren, en dat ons dat niet gelukt is, dan moeten we even huilen. Tot de kinderen binnen komen en we weer wegvluchten, naar de tennisbaan of de schildersezel. Naar de tennisleraar of het model."
Mijn bazin kan nu elk moment in snikken uitbarsten, of de fles aan haar mond zetten. Ze doet godzijdank geen van beiden.
"Jij hebt inmiddels ondervonden dat vrijheid niet bestaat. Maar geluk heb je nog niet opgegeven. Ik bid dat je dat ook niet zal doen, want er blijft dan niets over. Geloof me, vrijheid kan je missen, maar geluk niet."
Ik zoek wanhopig naar tegenargumenten, want zoveel levenswijsheid kan ik niet aan. Ik denk aan kinderen, ik denk aan een man. Beide beroven je van je vrijheid, zover kan ik met haar meegaan, maar ze zorgen toch ook voor je geluk? Misschien heeft mijn bazin niet de juiste man gekozen maar hoe kan ze ongelukkig zijn met vijf gezonde kinderen? Nee, haar situatie is niet doorslaggevend. Dan zou niemand gelukkig zijn. Mijn ouders waren toch gelukkig? Ook al waren ze niet vrij?
Zelfs als geluk belangrijker is dan vrijheid, dan kan iedereen toch gelukkig worden? Het is toch veel gemakkelijker om gelukkig te worden dan om vrij te zijn? Ik heb het gevoel dat ik nu te vrijpostig ben, want de wenkbrauwen van mevrouw van Eeckhout fronsen zich. Ze wil zeggen “Oh ja? Vertel me dan maar eens hoe jij het zou aanpakken, snotneus”, maar ze beheerst zich en wankelt weg. Sorry, maar ik ben nog niet zover dat ik afstand doe van geluk. Geluk is een kwestie van keuzen en ik denk nog steeds dat ik in staat ben om de juiste keuzen te maken. Goed, als Harry niet voor me beslist had dan is het mogelijk dat ik de foute keuze gemaakt zou hebben, maar daar heb ik van geleerd. Die fout maak ik niet meer.
Het is voor het eerst dat ik Harry als een fout zie. Verdorie, overal waar ik kijk zie ik fouten! Was ik maar thuis. Was ik maar weer een klein meisje dat alles accepteerde zoals het kwam. Kon ik maar wegkruipen onder de rokken van mijn moeder.

De volgende ochtend verlaat mevrouw van Eeckhout schichtig het huis. Haar gezicht is nog harder dan de dag ervoor. Ik ben alleen met de onwetende, onschuldige kinderen en met mijn verdriet. We gaan verstoppertje spelen.


M’n kind, laat ik eerlijk tegen je zijn: Dit is je vader, maar het had net zo goed een kunstschilder kunnen zijn. Niet verder vertellen, maar soms had ik dat liever gehad. Niet voor jou, want je zult zien dat het heerlijk is om het kind van deze man te zijn, en je zou vijf heel vervelende broertjes en zusjes hebben gehad, maar voor mezelf.


Ze geeft toe dat ze er wel over gefantaseerd had, maar het had er toch nooit echt ingezeten, een kind van de kunstschilder. Vooral omdat hij dat niet gedurfd zou hebben. Als er al ooit enige kans op was geweest dan was het toen hij op een dromerige middag een portret van haar schilderde. Z’n vrouw was met de kinderen naar haar ouders in Mechelen en hij vond het een eer haar te mogen vereeuwigen, beweerde hij in romantisch Frans. Het aftasten van haar gezicht met zijn ogen, terwijl ze roerloos op haar krukje zat en hij verscholen ging achter het doek, voelde aan als een streling door een vreemde.
Toen zijn blik haar lippen bereikte, waarmee ze als een Mona Lisa haar tanden verborg, ging er een siddering over haar rug.
Omdat het volgens haar het schilderij ten goede zou komen, haalde ze de boekjes uit haar herinnering naar boven over adellijke heren die zich in de bezemkast vergrijpen aan de dienstbode. Als het aan haar lag zou ze binnen afzienbare tijd de muren van een Brussels museum sieren. Ze hoopte dat haar schilder er net zo over dacht. De heer Van Eeckhout babbelde honderduit. Over Brussel, over Maastricht waar hij ooit geweest was, over kunst en politiek en vast nog over allerlei andere dingen. Eerlijk gezegd luisterde ze niet zo heel goed. Ze hoefde toch niet te antwoorden en bovendien had ze zo haar eigen onderwerpen.
Dat soort momenten waren zeldzaam. Ze moest hard werken, de kinderen waren vaak vervelend, ze verlangde naar huis, naar haar ouders, naar Mies, Annie en naar Harry Bordon. Gelukkig kon ze twee keer de vreemde stad ontvluchten. Toen haar broer Theo trouwde, en kort daarna Annie.

Annie’s bruiloft was een provinciaal evenement, waarbij je alleen aan de kleding kon zien wie de bruid was. Heel Venlo was aanwezig, plus de hoge heren uit de omgeving. De bisschop van Roermond was er, en de goeverneur van Limburg, diverse Raden van Elf, een aantal Schutterijen en de voltallige Notariële Broederschap van Midden Limburg. En als Annie al verloren ging tussen al die dure genodigden, dan kun je je voorstellen hoe ik me voelde. Nee, elke andere keer dat ik op bezoek was geweest bij de familie Vaessen was leuker geweest. Vooral natuurlijk die keren dat Annie en ik samen van kostschool naar Venlo waren gereisd om bij haar familie het weekend door te brengen.
Toch was Annie blij dat ze met Thieu kon trouwen. Ze hield erg van die wat sombere, maar doodgoeie dikkerd en ik was ook dol op hem. Ze pasten ook perfect bij elkaar. Ik zou niet weten of er voor beiden ergens een ander iemand was die beter bij ze paste.
Voordat ik de volgende dag terugreisde naar Brussel, na een afscheid met veel tranen, beloofde ik Annie dat ik ook een man zou vinden, en wel snel. Onze mannen zouden met elkaar praten over politiek, met veel gelach en een goed glas wijn, onze kinderen zouden samen kuilen graven en wij zouden herinneringen ophalen aan het kattekwaad dat we samen hadden uitgehaald. Vroeger, voor de oorlog.
In de trein huilde ik verder. Van twijfel, frustratie en spijt.

Ik was nog niet uitgestapt op het station van Brussel of ik werd alweer deelgenoot gemaakt van de ruzies tussen de heer en mevrouw van Eeckhout. Eerst door de heer, die me kwam afhalen in zijn Citroën, en vervolgens nog eens door mevrouw, die in een moeite door verslag deed van de aanslag die de kinderen de afgelopen dagen op haar zenuwen hadden gepleegd. Ik haalde diep adem en riep de kinderen bij me om ze te vertellen over de betoverende bruiloft waar ik geweest was. Hun ouders mochten hun rotte huwelijk onder elkaar uitvechten.

Een week na de bruiloft kreeg ik een brief van Annie, geschreven tijdens haar huwelijksreis. Na wat informatie over Biarritz en het weer daar, en een enkele toespeling op haar huwelijksnacht komt ze terzake.

"Roos, net als jij had ik zo af en toe het gevoel dat ik een gast was op mijn eigen bruiloft. Dat het niet om mij ging, maar om de gebeurtenis. De meeste gasten waren gekomen omdat de zoon van de oude Meeuwis trouwde. Het leek soms een congres of een reünie, waar ik een attractie was. Maar die bruiloft was niet belangrijk. Het belangrijkste was dat toen iedereen naar huis was Thieu en ik samen overbleven. Zo zal ons huwelijk zijn: als iedereen weg is blijven wij samen over.
Ik kan je nu wel toegeven dat ik momenten heb gehad dat ik jaloers was op jou en Harry Bordon. Zoals een kind is op het dure speelgoed van een klasgenoot. Maar het speelgoed gaat kapot en een warme jas gaat jaren mee. Thieu is mijn winterjas. Hij zal me beschermen en me warm houden in koude tijden. Bovendien kun je met hem voor de dag komen. Als je weer terug bent gaan we samen winkelen. Goed? Hou je haaks. Liefs, je vriendin Annie."

Ze had zich er toen al bij neergelegd dat ze haar aanvankelijke plan om België te leren kennen en Brusselse te worden met de Brusselaren zou moeten uitstellen tot een andere gelegenheid. De vijf veeleisende kinderen beletten dat en haar beide werkgevers lieten haar met grote tegenzin af en toe de stad in gaan. Geen enkele keer heeft ze een cabaret bezocht, nooit heeft ze een Brussels theater van binnen gezien. In het begin leidde de heer van Eeckhout haar een middag rond door het Paleis van Schone Kunsten, en ze ging soms met de kinderen naar een matinee in de bioscoop, maar verder speelde haar vrije tijd zich in het grote huis af, of met mooi weer in de tuin, met boeken die Mies haar toestuurde en brieven van Annie.

Op een zondag, toen ik de jongste dochter leerde fietsen, scheurde er opeens een motor de oprijlaan op. Een zware Harley Davidson. Voorop zat je oom Theo. Tim noemde ik hem altijd, en achterop zat zijn vriend Sjeer. Tim zag er net zo stoer uit als de Amerikaanse soldaten die ons bevrijd hebben, in zijn militaire uniform. Hij leek een beetje op Clark Gable, met zijn snorretje en zijn stralend witte tanden. Theo is sergeant-majoor. Hij is na de oorlog bij het leger gegaan en heeft in Indië gevochten. Ik straalde van trots toen hij met brullende motor aan kwam rijden. Iedereen keek naar mijn knappe broer en zijn vriend.

Het was tijdens dat bezoek dat Theo haar duidelijk maakte dat het tijd werd dat er een einde kwam aan haar zwerftochten. Dat ze een keuze moest maken waar en hoe ze de rest van haar leven wilde leven. Dat was wat hij gedaan had toen hij teruggekeerd was uit Indië en Suzanne had leren kennen, een meisje met samengeknepen neusvleugels en een harde stem. Haar stoere broer vertelde waarom hij na de oorlog besloten had als militair naar Nederlands Indië te gaan. Dat hij na de beperkingen van de oorlog, maar ook na de spanning en regelloosheid van de oorlog, zin had in avontuur. Hij wilde weg. Reizen maken en opwinding kennen. Hij wilde vechten, pijn voelen en te midden van vrienden zijn die hun eigen regels stelden. Hij wilde vrouwen leren kennen die hij niet kon verstaan en die hem ook niet verstonden. Hij wilde een andere horizon dan de Limburgse heuvels. Dus trok hij een tropenuniform aan, kreeg een geweer overhandigd en scheepte zich samen met tientallen leeftijdgenoten in om de opstandige Javanen een lesje te leren. Hij voer de halve wereld over, alleen om erachter te komen dat je voor dat soort romantiek een hoge prijs betaalt. Hij leerde dat de horizon van Azië een harde, meedogenloze muur was waar je niet voorbij kwam. Dat het ook wel eens een vriend was die aan flarden werd geschoten en niet een vreemde, bruine inlander. En dat pijn ook wel eens niet weg kon gaan. Zelfs niet als je al weer lang en breed thuis bent. Natuurlijk, hij had genoten van de aandacht die hij eenmaal terug als oudstrijder had gekregen. Hij had z’n rol als held, die hij had afgekeken van de Amerikaanse bevrijders, met verve gespeeld. Hij had de pijn en de eenzaamheid verbeten en zich uitgebreid laten fêteren in afwachting van wat ging komen. Zou de pijn nog weggaan? Zou daarvoor in de plaats weer die saaiheid en bekrompenheid van de oorlog komen? Zou er een tussenweg mogelijk zijn, of misschien een derde optie die niet saai was en ook niet eenzaam?
Toen zo’n uitweg zich niet aandiende had hij op een gegeven moment besloten er het beste van te maken. Hij koos een meisje dat een beetje spannend was, hij koos een woonplaats in het Westen van het land, waar het een beetje anders was en hij koos een baan waarin hij een beetje zelfstandig was. Hij trouwde en inmiddels had hij een schat van een dochter. En wat hem nog niet eerder was overkomen; hij was gelukkig.

Ik heb lang nagedacht over ons gesprek, daar in die tuin in Brussel. Tot ik er duizelig van werd. Natuurlijk wil ik kinderen. Maar hoe krijg ik dat voor elkaar zonder tegelijk terecht te komen in een
uitzichtloos leven. Een leven van zorgen, verdriet en saaiheid. Okay, ze wilde niet meer vluchten, ze wilde niet meer alleen in een ziekenhuis liggen. Ze wilde niet meer het gevoel hebben dat ze dan misschien wel lol had, maar dat ze ook elk moment haar kansen op blijvend geluk kon vergooien. Geef het nou maar toe, je wilt rust en zekerheid. Net als Theo. Afstand doen van je vrijheid is een acceptabele prijs om te betalen voor geluk.

De dagen nadien had ze deze gedachten keer op keer herhaald, om zeker te weten dat ze hun kracht niet zouden verliezen. Toen dat niet het geval was had ze haar werkgevers verteld dat ze terug naar huis wilde.

Zo had ze het uiteindelijk een jaar volgehouden, maar ze was blij toen ze kort voor kerst Brussel kon verlaten en terug kon keren naar Limburg. Toen de hele familie van Eeckhout haar uitzwaaide had ze nog even gedacht “Nou ga ik alweer ergens weg. Houdt dat dan nooit op?” maar het was geen gedachte die haar verlangen naar kerstmis bij haar familie kon beïnvloeden.

Het is geen kunstwerk geworden. Ik heb het schilderij, ons gezamenlijke product, mee naar huis mogen nemen, toen ik weer naar huis terugreisde, en het hangt nu trots ingelijst aan de muur van de bejaardenkamer van opa en oma. Ik zal het je laten zien als we straks allemaal thuis zijn, want het komt wel in ons huis aan de schoorsteenmantel te hangen. Gasten zullen een niet al te knappe vrouw zien, maar het is het portret van iemand die niet kan kiezen. Zo noemde die gemene Piet het, toen hij het portret zag, met die rare, pruilende mond: Vrouw Zonder Kiezen.

0 Commentaren:

Een reactie posten

<< Home