17.8.06

Sittard


Zal ik je alvast vertellen over een droom die ik jaren geleden heb gehad? Ik droomde dat ik oud was, met grijze haren, en dat ik in een schommelstoel zat. Jouw dochtertje, mijn kleinkind, stond naast me en vroeg wat ik in mijn hand had. Het was De Kollenberg, het clubblad van de hockeyvereniging dat ik nog elke week kreeg toegestuurd. Toen ik het krantje doorbladerde gingen mijn gedachten terug naar die geweldige tijd. In mijn droom zou ik zo graag nog een keer jong zijn en mijn plaats nog een keer verdedigen, de wind nog een keer door me heen voelen gaan. En daarna stopte ik zoals elke week een kwartje in een busje, voor de hockeycontributie van jouw dochter. Ik werd wakker toen de trein stopte in de plaats waar we die zondag moesten spelen. In mijn hand hield ik een hockeystick en om me heen waren allemaal jonge mensen.
Ik heb jarenlang in Dames 1 van De Kollenberg gespeeld. Ik was linksback. Mies zat ook in Dames 1. Zij was aanvalster. We gingen altijd samen van Munstergeleen naar Sittard, voor de training en voor de wedstrijden. Ook nadat ze Lex had leren kennen. Hockey is zalig. We gingen met de trein naar wedstrijden in Vaals, Treebeek, Heerlen, Venray en we gingen naar toernooien. Dat waren zalige uitstapjes door het onvergelijkbare Limburgse land. Nu eens reed onze trein onder groene bomen door waarvan de takken langs het raam schraapten, dan weer hadden we een prachtig uitzicht over de heuvels en de dalen, met hier en daar een dorpje met witte huizen en daar tussenin uitgeholde zandweggetjes en zo nu en dan een frisse beek. We zagen in de verte de Lange Jan, de schoorsteen van de Oranje Nassaumijn, en de schachten van de Maurits.
Toen ik nog thuis woonde was hockey het enige waar ik naar uit keek. Later, toen Mies en Lex getrouwd waren, en ik bij hen woonde, werd dat allemaal een stuk spannender, maar hockey stond daarbij steeds centraal.


Ze voelde weer wat van die kracht die ze had als ze in het veld stond. Die jeugdige, onverstoorbare energie, waar ze later zo vaak naar had terugverlangd. Met z’n allen knokken, in weer en wind. De draden van het hek, die floten als je eroverheen stapte. De pijn zelfs die je voelde als er weer een bal op je enkel knalde. Want het is een lekkere pijn, die van een hockeybal.
Ze dacht terug aan die wedstrijd voor het kampioenschap van de 2de klasse.

We moesten winnen van Grasshoppers om Tegelen van de eerste plaats te stoten, en hadden dan ook meer publiek dan anders. Jef was er en alle andere jongens van Heren 1, de mensen van het bestuur waren er, heel Overhoven was uitgelopen voor deze wedstrijd.
Omdat ik de schoenenbonnen had geloot die op de club terecht waren gekomen, betrad ik met nagelnieuwe hockeyschoenen het veld. Of het door die schoen kwam of door de aanmoedigingen van Jef weet ik niet, maar ik speelde mijn beste wedstrijd ooit. Ik was onpasseerbaar. We wonnen met drie nul, en de eerste die na het laatste fluitsignaal naar me toe sprintte was Jef. Hij sprong op me af, drukte me tegen zich aan en toen kuste hij me op mijn mond. Dat was mijn kampioenschapschaal, mijn trofee. Die kus zou in mijn prijzenkast komen, dat was zeker.
Jef was al lang mijn favoriete speler van Heren 1. Hij was de reden dat ik soms langer in het clubhuis bleef dan ik me had voorgenomen. We werkten dan aan het clubblad. Een paar weken geleden was het me eindelijk gelukt om zijn aandacht te trekken. De dames en de heren hadden allebei een toernooi in Vaals, op de sportvelden van een internaat daar. Eerst gingen we iedereen oppikken, iedereen tenminste die op tijd wakker had kunnen worden, en daarna, liedjes zingend en de conducteur tot wanhoop drijvend, naar Vaals.
Het Sacre Coeur was een imponerende school, met twee prachtige grasvelden. Ze hadden een grote tent opgezet waar de kostschoolmeisjes in hun uniformen koffie, thee en limonade schonken. Ik stond langs de lijn als Jef speelde en hij stond langs de lijn bij de wedstrijden van mij. Daar tussenin liepen we hand in hand over het terrein en gingen soms onder een struik zitten om een sigaret te roken. Het was een oppervlakkige verliefdheid maar ik genoot ervan. Jef kon me aan het lachen maken als geen ander, en het lukte mij een of twee keer om hem te laten blozen. Toen hij me die nacht afzette bij mijn huis kuste ik hem inniger dan ik ooit iemand gekust had.


Haar verkering met Jef duurde nog geen drie maanden. Toen moest Jef naar een sanatorium in Zwitserland, vanwege zijn astma. Ze schreven elkaar brieven, maar dat was meer omdat ze kopij voor het clubblad nodig had, dan iets anders. Ondertussen kreeg ze kennis aan Albert. Met hem ging ze tijdens de ongelofelijk hete zomer van 1947, de heetste zomer aller tijden volgens de deskundigen, zeilen in Noord-Holland. Albert had haar uitgenodigd om met hem en nog een stel jongens en meisjes naar het Alkmaardermeer te gaan. Hij kon daar een boot krijgen en wat was er nou heerlijker dan om de hitte te bestrijden op een boot op het water, met voldoende drinken aan boord. Hij zou haar persoonlijk leren zeilen.
Albert kwam haar ophalen in een Mercedes met een open dak. Terwijl ze instapte genoot ze van de zorgelijke blikken van haar ouders. Albert deed zijn uiterste best om zo nonchalant mogelijk naar het westen te rijden. Zijn rechterhand stuurde en met zijn linkerhand sloeg hij swingritmes op het dak. Zo nu en dan controleerde hij even het effect en keek dan weer voor zich uit.
Ik zat naast hem en maakte me voorstellingen van rietkragen, uitgestrekte plassen en westers mensen.
We arriveerden bij een groot houten huis vlak aan het water. Albert werd hartelijk verwelkomd door vijf of zes jongens en meisjes van onze leeftijd. Ook ik werd begroet, maar ik merkte wel dat ik niet echt ter zake deed. Het kon me weinig schelen want ik was er niet voor hun. Die dag kwam het er niet van, maar de volgende morgen gingen we met de boot het meer op. Albert verdeelde zijn aandacht tussen mijn zeilonderricht en zijn vrienden en dat voldeed uitstekend. Ik genoot van de zon en het water, ik genoot van de inspanningen op de boot en de verkoeling in het water.
‘s Avonds werd er een kampvuur gemaakt op het strandje voor het huis en was er een heerlijke picknick. Er werden verhalen verteld en liedjes gezongen. Ik deed mee, zo enthousiast als ik kon, tot Albert me zijn hand reikte en me wegleidde van het kampvuur. Terwijl we langs de rand van het water liepen vertelde hij dat hij hier het vorig jaar Rikki Visser had ontmoet. “Rikki was rechercheur in Alkmaar en ze bracht hier haar vakantie door. Op een avond komt zij oog in oog te staan met de Waterdemon. De zus van Rikki wordt door de waterdemon ontvoerd. Samen met hoofdinspecteur Barendse probeert Rikki haar zus terug te vinden en de Waterdemon te pakken. Wat is die waterdemon precies? Waarom zit de waterdemon in het Alkmaardermeer? Op die vragen had Rikki het antwoord gevonden.”
Meteen na “antwoord” draaide hij zich om en liep terug. Ik voelde me hier toch al niet zo thuis, maar toen dacht ik dat ik op een soort vreemde kermis was beland. Ik had geen andere keuze dan achter hem aan te lopen. Hij nam zijn plaats aan het kampvuur weer in en ik volgde zijn voorbeeld. Zo wachtte ik tot er een einde aan de avond kwam.
Ik hoorde hier niet bij. Ik kende zijn vrienden niet en het leken me stuk voor stuk griezels, ik snapte niet wat Albert met me wilde en ik begreep niks van Rikki Visser en haar waterdemon. Ik stortte me op het zeilen, in afwachting van de terugreis en ik werd er zelfs goed in. Toen we na vijf dagen teruggingen was ik zo’n beetje de kapitein van onze boot.

Alberts swingritmes deden me niks meer, op de terugweg. De woorden die hij gesproken had bleven door mijn hoofd spoken. Ze hadden geklonken als de achterflap van een boek. Wilde hij me imponeren? Beschuldigde hij me ervan een waterdemon te zijn? Insinueerde hij dat zijn vakantiegenoot van het vorig jaar veel interessanter was dan ik? Is hij wel goed wijs?


Het hield haar een paar dagen bezig, maar toen besloot ze Albert te zien als een ervaring die ze rijker was, maar dat ze nu een illusie armer was.

De radio staat zo zacht dat ze er bovenuit de geluiden van het hotel hoort. In de kamer naast die van hun draait iemand zich om in bed.

Ik geloof niet dat ik ooit een hockeytraining of -wedstrijd heb gemist. Ik heb zelfs een keer ergens ontslag genomen om te kunnen hockeyen. Dat was toen ik in een winkel werkte, een van mijn eerste baantjes. Bij Witteveen, een damesmodezaak in Heerlen. Ik ben gewoon de zaak uitgelopen. Het kon me niets schelen.
Via de hoeckyclub heb ik ook Harry ontmoet.

M’n kind, laat ik eerlijk tegen je zijn: Dit is je vader, maar als het leven niet zo wreed was had het net zo goed een zanger kunnen zijn. Niet verder vertellen, maar soms had ik dat liever gehad. Niet voor jou, want je zult zien dat het heerlijk is om het kind van deze man te zijn -dan weet je tenminste zeker dat je je zakgeld krijgt- maar voor mezelf.
Harry, Harry Bordon heet hij, was een fantastische man. Toen ik hem zag, op het hockeybal van Treebeek, drie jaar geleden, waar hij optrad met het Zuid-Nederlands Ontspanning Gezelschap, begon ik al bij voorbaat te giechelen. Zijn kogelronde gezichtje, met donkere wenkbrauwen en bleke wangen. De soepel bewegingen als van de middelste vis in een school, ze hypnotiseerden me. “Wat is er met jou aan de hand?” vroeg Mies. Ik wist dat ik hem moest aanspreken, of in ieder geval dat ik ervoor moest zorgen dat hij me aansprak, en daar werd ik opgewonden en zenuwachtig van.


Toen de revue van het gezelschap afgelopen was en het bal begon, is ze op Harry afgestapt. Ze zei hem dat ze zijn sketches leuk vond. Hij vertelde dat hij ook een eigen revuegezelschap had, en van plan was beroemd te worden. Hij stelde haar voor aan zijn kameraden. Aan Emile, de leider van het gezelschap, aan Ger, zijn vriend, en aan Eddie Dama, een danser. Er was ook een zangeres bij uit Amsterdam, Conny Renoir. Nadat Harry voor iedereen een drankje had besteld vertelde hij dat hij in Stein woonde. Overdag werkte hij op het Stikstof Bindings Bedrijf, als portier, maar ‘s avonds trad hij op of schreef liedjes, in het Limburgs. Toen hij hoorde dat zij op de Pieterstraat woonde, in Munstergeleen, vertelde hij dat hij laatst nog bij de kapel van Pater Carolus Houben was geweest en daar een carnavalsliedje over had geschreven dat Marieke heette. Hij zou het wel een keer voor haar zingen.
Ze vertelde hem dat ze in Sittard werkte, op de School Voor Maatschappelijk Werk. Ze dansten samen, en toen Mies haar kwam halen om naar huis te gaan kuste hij haar hand ter afscheid. De volgende middag stond hij haar op te wachten bij de School.
Daarna kwam hij haar elke avond ophalen. Soms was hij vrolijk en uitgelaten, andere momenten was hij triest en kwetsbaar. Dan vertelde hij over zijn strenge stiefmoeder en dat zijn vader absoluut niet wilde dat hij artiest werd. Zijn vader, die in Venlo woonde, had hem naar bakker Horstermans in Geleen gestuurd, om het vak te leren, en daar had hij de hele oorlog gewerkt, tot drie jaar geleden, toen had hij ontslag genomen.
Hij vertelde ook vaak hoe het zou zijn als hij beroemd was. Hij zou daarvoor naar Amsterdam moeten, want daar gebeurde het allemaal. Ook Teun Hermans was naar Amsterdam getrokken en die doet het al heel goed. De vader van Eddie Dama kon volgens Harry een auditie voor hem regelen. Binnenkort zou hij samen met Ger naar Amsterdam gaan. Misschien kon hij er wel optreden.

Hij haalde een krantenknipsel uit zijn portefeuille en liet het me zien. Het was een stukje over een voorstelling van de revue Blijf Optimist door het Ontspanning Gezelschap Geleen. Dat is mijn eigen revue, zei hij trots. Ik doe het samen met de Dizy Band, van Lambert en Harry Dizy en Zef Coumans, bij wie ik in de kost ben. We traden toen op in Doenrade.
Ik zei hem dat ik nooit naar Amsterdam zou kunnen verhuizen. Daarvoor had ik te veel last van heimwee. Ik vertelde over de kostschool, en over mijn familie. Dat het altijd zo gezellig was bij ons, als iedereen thuis was, en dat het de laatste tijd wat saaier was, nu de meeste kinderen getrouwd waren. Ik vertelde hem dat ik ook een gezin wilde, net zoals dat van mijn ouders, met een grote tuin, en dieren en veel kinderen. Hij luisterde vertederd naar me.

Ze gingen na haar werk vaak wandelen door de stad. Zij bezochten de kapel van Carolus Houben, hij nam haar mee naar de familie van Ger, waar iedereen samen muziek maakte. Zij moest ook meezingen, maar dat weigerde ze hartstochtelijk. Ze bezochten de St Rosakermis in Sibbe en vierden carnaval in het café van Leen Schiffers in Heerlen, waar Wiel Knipa optrad, en halfvasten op de Kollenberg, waar dan het krombroodwerpen plaatsvond. Harry was een uitstekende gids bij dit soort gelegenheden..
Op een dag hoorden ze dat de Selfkant weer open zou gaan. Dat stukje Duitsland was een paar weken daarvoor officieel bij Nederland gevoegd, maar sindsdien was het afgesloten geweest. Iedereen uit Sittard en Geleen wilde er nu heen, om te kijken hoe dat nieuwe stukje Nederland eruit zag, en welke mensen van de ene op de andere dag van Duitser Nederlander waren geworden. Het was een fraaie nazomerdag, die Limburg nog extra bronsgroen maakte. We wandelden door weilanden, staken beekjes over en lieten ons verwarmen door het vlekkerige zonlicht dat door de goudgele bladeren prikte. Dat, en de vrolijkheid van Harry, die zijn arm om me heen had geslagen en het ene na het andere Limburgse liedje zong, maakte mij stil van tevredenheid.
Harry wees me op Zefke Mols, een Sittardse zwerver die in een liedje van troubadour Jo Erens ‘ene van de stadsprofeten’ werd genoemd, en die ook nu present was. Met zijn vale jasje, dat schuil ging onder een hoeveelheid onduidelijke medailles, en zijn opvallende grijze baard marcheerde hij voor de mensen uit. Hij mompelde wat in zichzelf, tot groot vermaak van een groepje opgeschoten jongens. Ze probeerden hem uit te dagen, maar Zefke bougeerde niet.
De stoet mensen, onder commando van Zefke Mols, riep bij mij vergelijkingen op met de binnenkomst van de Amerikaanse troepen. Het was alsof wij Zuid-Limburgers een amateur-versie van de bevrijding opvoerden: we veroverden eigenhandig de Selfkant op de Moffen. Toen onze Limburgse invasiemacht de voormalige grens passeerde ging er een gejuich op. Vervolgens viel het peloton uiteen en verspreidde zich over het stukje niemandsland.
Op een gegeven moment zag Harry een groepje bekenden. Kijk, daar heb je de beste Limburgse artiesten bij elkaar. Alleen Toon Hermans is er niet, en ik natuurlijk. Als er nu een achtergebleven nazi een handgranaat gooit is het voorlopig afgelopen met liedjes in het Limburgs. Zullen we er toch maar naar toe gaan? Hij verstevigde zijn greep om mijn schouder en stapte de kring binnen. Roos, dit is Frits Rademacher. Wiel Knipa. Jo Erens. Ik schudde handen met drie vriendelijke jongens en keek toe hoe Harry zijn kameraden aanzette tot een gezamenlijke improvisatie: Deutschland, Deutschland ohne alles. Ohne Selfkant, ohne Speck. Und das bisschen Marmelade frisst uns der Harry weg. Harry was hier thuis. Hij wás op dat moment Limburg. Ik kon de wortels bijna zien, waarmee hij met deze grond vergroeid was bijna zien. Ik keek van een afstand op het groepje neer en ik constateerde dat ik hield van mijn zangertje.


Harry en Roos waren net zo trots als iedereen dat ze er een stukje land bij hadden van die Moffen, al vroegen ze zich ook af wat ze aan moesten met de mensen die er woonden. Harry vertelde toen hoe hij in de oorlog op een avond de Duitsers had beetgenomen die een zoeklicht bedienden. Toen er een Engels vliegtuig aankwam schreeuwde hij keihard “Absetzen”. De Duitsers deden keurig het zoeklicht uit, en toen ze erachter kwamen dat niemand van hun het commando had gegeven, en ze het zoeklicht weer aanzetten, was het vliegtuig al verdwenen, richting Duitsland. Door Harry was Keulen die nacht gebombardeerd.

Ik ben maar één keer met Harry mee geweest naar een optreden van hem. Harry en ik gingen met de bus, de muzikanten van de Dizy Band, met hun instrumenten, reden met een geleende auto. Toen we aankwamen bij het Patronaatsgebouw van Terwinsel, waren ze al aan het uitpakken. Op de deur was een vel papier geprikt waarop stond:

Opvoering door Ontspanning Gezelschap Geleen o.l.v. Harry Bordon van de revue “Zou Het Waar Zijn”.

We liepen de zaal binnen en werden verwelkomd door de kapelaan die die avond de leiding had. Harry stelde mij simpelweg voor als Roos Timmermans en vroeg of iemand mij een kop koffie wilde brengen. Hij vroeg me te wachten en liep met zijn koffertje naar achteren. Ik dronk mijn koffie terwijl ik toekeek hoe de muzikanten de muziekstandaards neerzetten en de drums installeerden en vroeg of ik ze een handje kon helpen. Ik klom op het toneel en toen ik van daar af de zaal in keek vroeg ik me af hoe iemand voor een publiek durfde te zingen en grappen te vertellen.
Om acht uur waren er ongeveer vijfenzeventig toeschouwers aanwezig. Harry kwam op als Peel de Voddeman, met een grappig rond brilletje op zijn neus, en heette iedereen welkom. Achter in de zaal riep iemand wat terug. Hij vertelt een mop over een vrouw die Mien Jeuken heet, en die trouwt met een man die Billekens heet. Daarna zong hij zijn lied over zijn overleden moeder, ‘’t Kapelke’, waar de bezoekers enthousiast op reageerden. De jongens van de Dizy Band kregen er steeds meer zin in.
Toen de band een van de bekendste liedjes van Harry inzette, en Harry de eerste de eerste woorden zong onderbrak hij plotseling de voorstelling. Ik schrok. “Lambert, wacht even. Dames en heren, wilt u niet meezingen. Ik wordt ervoor betaald en u niet”. Toen volgde een intens en diep doorvoeld lied over zijn Limburg. Het was doodstil toen Harry verder zong.
“want velt ‘t laeve soms neet mit, en zeuks te nao get gelök,
blief aeven in gedachte sjtaon en dink aan Limburg trök.”
Ik voelde mijn ogen dik en waterig worden. Ik schudde mijn hoofd en vervloekte mijn ontroering. Het was mijn zanger ernst. Ik voelde tegelijk een diepe verbondenheid en een gigantische afstand. Dit kon ik niet met hem delen. “Wie sjoeen os limburg is, begrip toch nemes”. Hier stond iemand die al heimwee had voordat hij weg was. Hier stond iemand die eigenlijk al weg was.


Ze hoort zeemeeuwen boven het strand van Knokke ruzie maken om hun voedsel. We vechten allemaal om ons plaatsje in dit leven.

Harry stelde me voor verrassingen. Roos, heb je zin om morgen met me mee te gaan naar de tandarts? Daar heb je vriendjes voor, om te begeleiden naar de tandarts, dacht ik. Harry maakte zich zorgen over de toestand van zijn gebit. Hij wilde zijn door Camel-sigaretten verkleurde tanden weer stralend wit hebben en het zou me niks verbazen als hij zich ook zorgen maakte over de geur van zijn adem. Maar Harry was al in geen jaren bij een tandarts geweest en was er niet gerust op wat de tandarts nog meer zou willen doen. Mijn vriendin heeft ijzersterke tanden. Nog nooit is ze bij een tandarts geweest en ze is benieuwd hoe dat gaat. Geven jullie nog steeds met een hamer een klap op het hoofd van de patiënt, voordat jullie zijn kiezen trekken? De tandarts wist blijkbaar dat hij artiestenvlees in de kuip had, want hij antwoordde Verdoving? Ben je gek. Ik bind een touwtje om de kies, en maak het andere eind aan de deur vast, en dan roep ik mijn assistente.
Toen Harry in de stoel zat veranderde de stemming. Dat ziet er niet best uit, dit red ik niet met alleen wat wit maken. Je verstandskiezen zitten in het nauw. Als ik die nu niet trek krijgt u binnenkort problemen. Harry’s gezicht was in een klap witter dan zijn tanden ooit zouden worden. Dat zal nu niet gaan, ik heb over drie dagen een opvoering. Maakt u nu maar mijn tanden wit, dan kom ik later wel voor mijn verstandskiezen. De tandarts antwoordde niet en ging aan het werk. Hij schuurde en verfde de tanden en ik keek gegeneerd toe. Nog voor de tandarts de schort had verwijderd stond Harry naast de stoel. Als een typetje uit zijn revue, druk gebarend van achter zijn witte kleed, zei hij: Als ik terugkom voor mijn verstandskiezen mag u me met een hamer op mijn kop slaan. Hij nodigde zijn tandarts uit om naar de opvoering te komen en ontvluchtte de behandelkamer. Ik groette in het voorbijgaan de tandarts en volgde hem.
Zonder jou had ik het niet gered, zei hij buiten. Je hebt een muulke verdiend. En met zijn opgefriste mond kuste hij me midden op straat pardoes op mijn mond. Ik zocht houvast op zijn schouders.


Twee weken later, op een zonnige zondagmiddag, heeft Harry met haar afgesproken in de lunchroom van zijn oude bakkerij, in Geleen. Ze wordt voorgesteld aan zijn oude baas, de broer van zijn stiefmoeder, en aan diens zoon Wim, die een paar jaar jonger is dan Harry. Wim haalt kruimelvlaai en koffie voor hun en Harry begint weer te vertellen over zijn liedjes, over de revues en over zijn typetjes. Hij vertelt dat hij hier, op deze plek, zijn eerste liedje gezongen heeft, voor zes taartjes etende toeschouwers.

Af en toe draagt hij wat voor en ik ben weer geboeid en vol bewondering, net als altijd. Dan wordt hij stiller, en vertelt over zijn moeder, die is gestorven toen hij acht was en hoe triest het daarna bij hem thuis was. Hij heeft samen met zijn jongste zus twee jaar in Maastricht gewoond, bij de broer van zijn moeder, maar toen zijn vader twee jaar later hertrouwde moesten zijn zus en hij weer naar Venlo komen. De acht jaar die hij vervolgens in Venlo heeft gewoond, voordat hij in de bakkerij ging werken, kan hij zich alleen maar ruzie herinneren. Ruzie met zijn stiefmoeder, ruzie met zijn vader en ruzie met zijn broers en zijn zus. Na deze woorden zwijgt hij helemaal en kijkt voor zich uit of alles hem pijn doet. Ik probeer hem op te vrolijken met verhalen over mijn jeugd, om hem te laten zien dat het ook anders kan gaan, maar dat werkt verkeerd. Hij pakt mijn hand en zegt met tranen in zijn stem: Lieve Roos, we moeten elkaar loslaten. Ik moet naar Amsterdam, optreden, liedjes maken en platen opnemen. Jij moet hier blijven en een gezin stichten. Je zult de liefste en de mooiste kinderen krijgen. Ik kan je niet gelukkig maken, ik ben niet de man die je nodig hebt. Ik ben een artiest, een flierefluiter, een egoïstisch type. Ik ben het gelukkigst als ik op een podium sta en honderden vreemde mensen voor me klappen. Echt, vergeet me.
Ik sta versteld. Ik heb er nog nooit over nagedacht wat ik van Harry verwacht, alleen dat hij zo lief blijft als hij tot nu toe voor me geweest is. En nu blijkt dat Harry wel over onze liefde prakkizeert. De lieve, lieve schat. Ik voel me ineens slechter dan ik me ooit gevoeld hebt. Bang, schuldig, dom, maar vooral verward. Meent hij echt dat hij van me weg wil? Harry, maak je daar nou niet druk om. Je bent geen egoïst, je bent de liefste man ter wereld. Als ik bij jou ben, dan ben ik gelukkig. De rest maakt niet uit. Je kunt toch best beroemd worden? Ik zal alles voor je doen. Ik zal je kleren maken, je administratie doen. En het maakt me niet uit of we nou in Amsterdam zijn, of Munstergeleen. Voor mijn part zitten we in Londen of Parijs. Ik wil alleen maar bij jou zijn.
Het is vergeefs. Hij schudt zijn hoofd en staat op. Dan kijkt hij me aan met de ongelukkigste ogen die ik ooit gezien heb. Ik kan je niet gelukkig maken, zegt hij bijna onhoorbaar terwijl hij zich omdraait en de lunchroom uit loopt. Ik blijf roerloos zitten, terwijl de tranen over mijn wangen stromen. De kracht om hem achterna te lopen ontbreekt me. Na een eeuwigheid komt Wim naast me zitten. Misschien is het wel beter zo, zegt hij voorzichtig. Ik heb weer kracht en storm de bakkerij uit. Weg. Pas als ik bij het huis van mijn ouders aankom weet ik waar ik naar toe ben gerend.
Harry was weg en ik vond het ondraaglijk dat er niemand op me stond te wachten bij de poort van mijn werk. Alleen liep ik terug naar het huis van Mies en Lex. Zelfs het hockey schonk me geen plezier meer.


Er waren melodramatische momenten geweest dat ze wilde dat ze dood was, maar als je je zo voelt houd je er geen rekening mee dat die wens vervuld kan worden. Bijna was dat wel gebeurd.
Ze had kerst bij Pa en Ma gevierd en oud en nieuw bij Mies en Lex in Sittard. Ze was nog een paar dagen gebleven om met Ineke te spelen.

Vind je het leuk om mee te rijden? vroeg Lex. Dan gaan we Fonske naar huis terug brengen. Fonsje was mijn neefje, de jongen van Mia en Jo. Hij had vandaag met Ineke gespeeld. Goed, antwoordde ik en stapte in de zwarte Opel Record. Het was avond en het regende en ik denk dat Lex de vrachtwagen voor ons te laat zag. De remmen gierden vergeefs. Hard knalde de Opel op de achterkant van de truck en de boomstammen waarmee deze beladen was boorden zich aan mijn kant door de voorruit en beukten op mijn gezicht. Bloed stroomde over mijn borst, een hevige pijn golfde door mijn lichaam en ik kon niet schreeuwen. Het bloed bleef stromen en de pijn nam pas af toen ik wist dat Fonsje niet gewond was, en Lex ook niet. Lex stond aan de stammen te trekken omdat hij niet aan mijn hoofd durfde te komen en er kwam geen einde aan het bloed. Eindelijk werd ik door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en geopereerd. Toen ik weer wakker werd was mijn mond leeg. Ik had al mijn tanden verloren.

Mies kwam elke dag bij me op bezoek. Soms samen met Lex, soms alleen. Ze nam vruchtensappen voor me mee, puzzelboekjes en kranten. Daarin las ik over auto-ongelukken, ik las wie met wie getrouwd was, wie was geboren en wie overleden was. Ik las alles, ook berichten die me niet interesseerden. Maar ik las niks over Harry Bordon. Niet in het regionale katern, en niet tussen het landelijke nieuws. Ik hoorde ook niks van hem. Zou hij weten dat ik hier lag? Ik had zo graag een beterschapskaart van hem ontvangen. Mijn zus vond dat niet nodig. Vergeet die lummel toch. Hij heeft je laten zitten. Het is een egoïst. Er zijn zat betere mannen. Het zijn de bekende argumenten, bedoeld om iemand met liefdesverdriet op te beuren en ze bedoelde het goed. Toch irriteerden haar woorden me mateloos. Natuurlijk was ik beter af zonder hem, maar dat is maar de helft van het verhaal, en nog wel de minst belangrijke. Liefde gaat niet over omdat degene waar je van houdt je pijn doet. Dat staat los van elkaar. Liefde en redelijkheid hebben niks met elkaar te maken. Degene die dat niet ziet is wel erg oppervlakkig en koud. Sorry, dat ik het zeg, Mies. Liefde is geen radio die je uit kunt zetten. Als degene waar je van houdt een fout maakt kan dat een geldige reden zijn om een einde aan de relatie te maken, maar daarmee stopt de liefde nog niet.


Dat was wat ze had besloten, daar in het ziekenhuis: ze zou kiezen voor haar geluk en haar ongelukkige liefde met zich meedragen zolang als dat nodig was.

Ze raasde verder: Liefde is alles behalve verstandig. Liefde is herinnering, bijvoorbeeld aan de eerste keer dat jouw ogen die van hem vingen. Liefde is hoop, hoop op een toekomst, en soms ook de illusie van een toekomst. Liefde kan geluk zijn, maar ook ongeluk. Liefde is nooit vrijheid. Liefde is hechtenis, of zelfs slavernij. Liefde is niet goed of slecht. Liefde is een gegeven. Liefde is gewoon liefde. Je doet er niks aan.

Je hoort het: ik had er verstand van. Normaal zou ik deze dingen niet tegen mijn zus hebben gezegd, maar ik denk dat ze waarheidsserum door mijn pijnstillers hadden gemengd. Dit was wat ik geloofde, en ik trok me er nu even niets van aan of ze het zou begrijpen of niet. Moest ze maar niet zo zeuren dat Harry niet goed genoeg voor me was. Mijn lieve, trouwe simpele Mies.

Het duurde weken voordat haar gezicht genezen was en een kunstgebit de plaats van haar tanden in kon nemen.

Ik wilde weg. Ik wilde net als Harry nieuwe dingen ontdekken. Harry was naar het Noorden getrokken, dus wilde ik naar het Zuiden. Ik wilde het land uit, verder weg nog dan Harry was gegaan.
Het werd uiteindelijk Brussel, waar ik een baan als kinderverzorgster had gekregen bij een familie met vijf kinderen. Schriftelijk diende ik mijn ontslag in bij de School Voor Maatschappelijk Werk. Hoewel het niet het interessantste werk was dat je kunt bedenken had ik in die vier jaar ook wel lol gehad, en een stel aardige meiden leren kennen. Ik hoopte dat die me niet teveel zouden missen.


Ze wilde niet dat iemand haar naar het station bracht. Lex dacht dat dat kwam omdat ze niet bij hem in een auto durfde te stappen, maar ze wilde perse alleen weg. Wat Harry kon, kon zij beter. Ze ging naar het gezin van een kunstschilder. Een succesvolle kunstschilder, die dure portretten schilderde voor rijke Brusselse mensen. Het scheen dat ze in een gigantische villa woonden, met een park eromheen.
In Sittard was ze een vrouw geworden, daar had die trieste zanger voor gezorgd, en in Brussel zou ze leren hoe ze verder als een vrouw moest leven.

0 Commentaren:

Een reactie posten

<< Home